Vervoeging van voortspruiten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik spruit voort
- jij spruit voort
- hij/zij/het spruit voort
- wij spruiten voort
- jullie spruiten voort
- zij spruiten voort
Onvoltooid verleden tijd
- ik sproot voort
- jij sproot voort
- hij/zij/het sproot voort
- wij sproten voort
- jullie sproten voort
- zij sproten voort
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben voortgesproten
- jij bent voortgesproten
- hij/zij/het is voortgesproten
- wij zijn voortgesproten
- jullie zijn voortgesproten
- zij zijn voortgesproten
Voltooid verleden tijd
- ik was voortgesproten
- jij was voortgesproten
- hij/zij/het was voortgesproten
- wij waren voortgesproten
- jullie waren voortgesproten
- zij waren voortgesproten
Toekomende tijd I
- ik zal voortspruiten
- jij zult voortspruiten
- hij/zij/het zal voortspruiten
- wij zullen voortspruiten
- jullie zullen voortspruiten
- zij zullen voortspruiten
Toekomende tijd II
- ik zal voortgesproten zijn
- jij zult voortgesproten zijn
- hij/zij/het zal voortgesproten zijn
- wij zullen voortgesproten zijn
- jullie zullen voortgesproten zijn
- zij zullen voortgesproten zijn
Conditionalis I
- ik zou voortspruiten
- jij zou voortspruiten
- hij/zij/het zou voortspruiten
- wij zouden voortspruiten
- jullie zouden voortspruiten
- zij zouden voortspruiten
Conditionalis II
- ik zou zijn voortgesproten
- jij zou zijn voortgesproten
- hij/zij/het zou zijn voortgesproten
- wij zouden zijn voortgesproten
- jullie zouden zijn voortgesproten
- zij zouden zijn voortgesproten