Vervoeging van voortvloeien
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vloei voort
- jij vloeit voort
- hij/zij/het vloeit voort
- wij vloeien voort
- jullie vloeien voort
- zij vloeien voort
Onvoltooid verleden tijd
- ik vloeide voort
- jij vloeide voort
- hij/zij/het vloeide voort
- wij vloeiden voort
- jullie vloeiden voort
- zij vloeiden voort
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben voortgevloeid
- jij bent voortgevloeid
- hij/zij/het is voortgevloeid
- wij zijn voortgevloeid
- jullie zijn voortgevloeid
- zij zijn voortgevloeid
Voltooid verleden tijd
- ik was voortgevloeid
- jij was voortgevloeid
- hij/zij/het was voortgevloeid
- wij waren voortgevloeid
- jullie waren voortgevloeid
- zij waren voortgevloeid
Toekomende tijd I
- ik zal voortvloeien
- jij zult voortvloeien
- hij/zij/het zal voortvloeien
- wij zullen voortvloeien
- jullie zullen voortvloeien
- zij zullen voortvloeien
Toekomende tijd II
- ik zal voortgevloeid zijn
- jij zult voortgevloeid zijn
- hij/zij/het zal voortgevloeid zijn
- wij zullen voortgevloeid zijn
- jullie zullen voortgevloeid zijn
- zij zullen voortgevloeid zijn
Conditionalis I
- ik zou voortvloeien
- jij zou voortvloeien
- hij/zij/het zou voortvloeien
- wij zouden voortvloeien
- jullie zouden voortvloeien
- zij zouden voortvloeien
Conditionalis II
- ik zou zijn voortgevloeid
- jij zou zijn voortgevloeid
- hij/zij/het zou zijn voortgevloeid
- wij zouden zijn voortgevloeid
- jullie zouden zijn voortgevloeid
- zij zouden zijn voortgevloeid
Imperatief
- jij vloei voort
- jullie vloeit voort