Vervoeging van voortzetten
Onbepaalde wijs (infinitief): voortzetten
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zet voort
- jij zet voort
- hij/zij/het zet voort
- wij zetten voort
- jullie zetten voort
- zij zetten voort
Présent
- je recommence
- tu recommences
- il/elle recommence
- nous recommençons
- vous recommencez
- ils/elles recommencent
Onvoltooid verleden tijd
- ik zette voort
- jij zette voort
- hij/zij/het zette voort
- wij zetten voort
- jullie zetten voort
- zij zetten voort
Indicatif imparfait
- je recommençais
- tu recommençais
- il/elle recommençait
- nous recommencions
- vous recommenciez
- ils/elles recommençaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb voortgezet
- jij hebt voortgezet
- hij/zij/het heeft voortgezet
- wij hebben voortgezet
- jullie hebben voortgezet
- zij hebben voortgezet
Indicatif passé composé
- j'ai recommencé
- tu as recommencé
- il/elle a recommencé
- nous avons recommencé
- vous avez recommencé
- ils/elles ont recommencé
Voltooid verleden tijd
- ik had voortgezet
- jij had voortgezet
- hij/zij/het had voortgezet
- wij hadden voortgezet
- jullie hadden voortgezet
- zij hadden voortgezet
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais recommencé
- tu avais recommencé
- il/elle avait recommencé
- nous avions recommencé
- vous aviez recommencé
- ils/elles avaient recommencé
Toekomende tijd I
- ik zal voortzetten
- jij zult voortzetten
- hij/zij/het zal voortzetten
- wij zullen voortzetten
- jullie zullen voortzetten
- zij zullen voortzetten
Indicatif futur
- je recommencerai
- tu recommenceras
- il/elle recommencera
- nous recommencerons
- vous recommencerez
- ils/elles recommenceront
Toekomende tijd II
- ik zal voortgezet hebben
- jij zult voortgezet hebben
- hij/zij/het zal voortgezet hebben
- wij zullen voortgezet hebben
- jullie zullen voortgezet hebben
- zij zullen voortgezet hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai recommencé
- tu auras recommencé
- il/elle aura recommencé
- nous aurons recommencé
- vous aurez recommencé
- ils/elles auront recommencé
Conditionalis I
- ik zou voortzetten
- jij zou voortzetten
- hij/zij/het zou voortzetten
- wij zouden voortzetten
- jullie zouden voortzetten
- zij zouden voortzetten
Conditionnel présent
- je recommencerais
- tu recommencerais
- il/elle recommencerait
- nous recommencerions
- vous recommenceriez
- ils/elles recommenceraient
Conditionalis II
- ik zou hebben voortgezet
- jij zou hebben voortgezet
- hij/zij/het zou hebben voortgezet
- wij zouden hebben voortgezet
- jullie zouden hebben voortgezet
- zij zouden hebben voortgezet
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais recommencé
- tu aurais recommencé
- il/elle aurait recommencé
- nous aurions recommencé
- vous auriez recommencé
- ils/elles auraient recommencé
Imperatief
- jij zet voort
- jullie zet voort
Impératif
- tu recommence
- vous recommencez