Vervoeging van vooruitgaan
Onbepaalde wijs (infinitief): vooruitgaan
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ga vooruit
- jij gaat vooruit
- hij/zij/het gaat vooruit
- wij gaan vooruit
- jullie gaan vooruit
- zij gaan vooruit
Indicativo presente
- yo acreciento
- tú acrecientas
- él/ella acrecienta
- nosotros acrecentamos
- vosotros acrecentáis
- ellos/ellas acrecientan
Onvoltooid verleden tijd
- ik ging vooruit
- jij ging vooruit
- hij/zij/het ging vooruit
- wij gingen vooruit
- jullie gingen vooruit
- zij gingen vooruit
Indefinido
- yo acrecenté
- tú acrecentaste
- él/ella acrecentó
- nosotros acrecentamos
- vosotros acrecentasteis
- ellos/ellas acrecentaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben vooruitgegaan
- jij bent vooruitgegaan
- hij/zij/het is vooruitgegaan
- wij zijn vooruitgegaan
- jullie zijn vooruitgegaan
- zij zijn vooruitgegaan
Pretérito perfecto compuesto
- yo he acrecentado
- tú has acrecentado
- él/ella ha acrecentado
- nosotros hemos acrecentado
- vosotros habéis acrecentado
- ellos/ellas han acrecentado
Voltooid verleden tijd
- ik was vooruitgegaan
- jij was vooruitgegaan
- hij/zij/het was vooruitgegaan
- wij waren vooruitgegaan
- jullie waren vooruitgegaan
- zij waren vooruitgegaan
Pluscuamperfecto
- yo había acrecentado
- tú habías acrecentado
- él/ella había acrecentado
- nosotros habíamos acrecentado
- vosotros habíais acrecentado
- ellos/ellas habían acrecentado
Toekomende tijd I
- ik zal vooruitgaan
- jij zult vooruitgaan
- hij/zij/het zal vooruitgaan
- wij zullen vooruitgaan
- jullie zullen vooruitgaan
- zij zullen vooruitgaan
Futuro I
- yo acrecentaré
- tú acrecentarás
- él/ella acrecentará
- nosotros acrecentaremos
- vosotros acrecentaréis
- ellos/ellas acrecentarán
Toekomende tijd II
- ik zal vooruitgegaan zijn
- jij zult vooruitgegaan zijn
- hij/zij/het zal vooruitgegaan zijn
- wij zullen vooruitgegaan zijn
- jullie zullen vooruitgegaan zijn
- zij zullen vooruitgegaan zijn
Futuro perfecto
- yo habré acrecentado
- tú habrás acrecentado
- él/ella habrá acrecentado
- nosotros habremos acrecentado
- vosotros habréis acrecentado
- ellos/ellas habrán acrecentado
Conditionalis I
- ik zou vooruitgaan
- jij zou vooruitgaan
- hij/zij/het zou vooruitgaan
- wij zouden vooruitgaan
- jullie zouden vooruitgaan
- zij zouden vooruitgaan
Condicional
- yo acrecentaría
- tú acrecentarías
- él/ella acrecentaría
- nosotros acrecentaríamos
- vosotros acrecentaríais
- ellos/ellas acrecentarían
Conditionalis II
- ik zou zijn vooruitgegaan
- jij zou zijn vooruitgegaan
- hij/zij/het zou zijn vooruitgegaan
- wij zouden zijn vooruitgegaan
- jullie zouden zijn vooruitgegaan
- zij zouden zijn vooruitgegaan
Condicional perfecto
- yo habría acrecentado
- tú habrías acrecentado
- él/ella habría acrecentado
- nosotros habríamos acrecentado
- vosotros habríais acrecentado
- ellos/ellas habrían acrecentado
Imperatief
- jij ga vooruit
- jullie gaat vooruit
Imperativo presente
- tú acrecienta
- vosotros acrecentad