Vervoeging van voorzien

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik voorzie
    • jij voorziet
    • hij/zij/het voorziet
    • wij voorzien
    • jullie voorzien
    • zij voorzien
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik voorzag
    • jij voorzag
    • hij/zij/het voorzag
    • wij voorzagen
    • jullie voorzagen
    • zij voorzagen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb voorzien
    • jij hebt voorzien
    • hij/zij/het heeft voorzien
    • wij hebben voorzien
    • jullie hebben voorzien
    • zij hebben voorzien
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had voorzien
    • jij had voorzien
    • hij/zij/het had voorzien
    • wij hadden voorzien
    • jullie hadden voorzien
    • zij hadden voorzien
  • Toekomende tijd I

    • ik zal voorzien
    • jij zult voorzien
    • hij/zij/het zal voorzien
    • wij zullen voorzien
    • jullie zullen voorzien
    • zij zullen voorzien
  • Toekomende tijd II

    • ik zal voorzien hebben
    • jij zult voorzien hebben
    • hij/zij/het zal voorzien hebben
    • wij zullen voorzien hebben
    • jullie zullen voorzien hebben
    • zij zullen voorzien hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou voorzien
    • jij zou voorzien
    • hij/zij/het zou voorzien
    • wij zouden voorzien
    • jullie zouden voorzien
    • zij zouden voorzien
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben voorzien
    • jij zou hebben voorzien
    • hij/zij/het zou hebben voorzien
    • wij zouden hebben voorzien
    • jullie zouden hebben voorzien
    • zij zouden hebben voorzien
  • Imperatief

    • jij voorzie
    • jullie voorziet

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van voorzien