Vervoeging van vreemdgaan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ga vreemd
- jij gaat vreemd
- hij/zij/het gaat vreemd
- wij gaan vreemd
- jullie gaan vreemd
- zij gaan vreemd
Onvoltooid verleden tijd
- ik ging vreemd
- jij ging vreemd
- hij/zij/het ging vreemd
- wij gingen vreemd
- jullie gingen vreemd
- zij gingen vreemd
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vreemdgegaan
- jij hebt vreemdgegaan
- hij/zij/het heeft vreemdgegaan
- wij hebben vreemdgegaan
- jullie hebben vreemdgegaan
- zij hebben vreemdgegaan
Voltooid verleden tijd
- ik had vreemdgegaan
- jij had vreemdgegaan
- hij/zij/het had vreemdgegaan
- wij hadden vreemdgegaan
- jullie hadden vreemdgegaan
- zij hadden vreemdgegaan
Toekomende tijd I
- ik zal vreemdgaan
- jij zult vreemdgaan
- hij/zij/het zal vreemdgaan
- wij zullen vreemdgaan
- jullie zullen vreemdgaan
- zij zullen vreemdgaan
Toekomende tijd II
- ik zal vreemdgegaan hebben
- jij zult vreemdgegaan hebben
- hij/zij/het zal vreemdgegaan hebben
- wij zullen vreemdgegaan hebben
- jullie zullen vreemdgegaan hebben
- zij zullen vreemdgegaan hebben
Conditionalis I
- ik zou vreemdgaan
- jij zou vreemdgaan
- hij/zij/het zou vreemdgaan
- wij zouden vreemdgaan
- jullie zouden vreemdgaan
- zij zouden vreemdgaan
Conditionalis II
- ik zou hebben vreemdgegaan
- jij zou hebben vreemdgegaan
- hij/zij/het zou hebben vreemdgegaan
- wij zouden hebben vreemdgegaan
- jullie zouden hebben vreemdgegaan
- zij zouden hebben vreemdgegaan
Imperatief
- jij ga vreemd
- jullie gaat vreemd