Vervoeging van vuilmaken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik maak vuil
    • jij maakt vuil
    • hij/zij/het maakt vuil
    • wij maken vuil
    • jullie maken vuil
    • zij maken vuil
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik maakte vuil
    • jij maakte vuil
    • hij/zij/het maakte vuil
    • wij maakten vuil
    • jullie maakten vuil
    • zij maakten vuil
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb vuilgemaakt
    • jij hebt vuilgemaakt
    • hij/zij/het heeft vuilgemaakt
    • wij hebben vuilgemaakt
    • jullie hebben vuilgemaakt
    • zij hebben vuilgemaakt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had vuilgemaakt
    • jij had vuilgemaakt
    • hij/zij/het had vuilgemaakt
    • wij hadden vuilgemaakt
    • jullie hadden vuilgemaakt
    • zij hadden vuilgemaakt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal vuilmaken
    • jij zult vuilmaken
    • hij/zij/het zal vuilmaken
    • wij zullen vuilmaken
    • jullie zullen vuilmaken
    • zij zullen vuilmaken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal vuilgemaakt hebben
    • jij zult vuilgemaakt hebben
    • hij/zij/het zal vuilgemaakt hebben
    • wij zullen vuilgemaakt hebben
    • jullie zullen vuilgemaakt hebben
    • zij zullen vuilgemaakt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou vuilmaken
    • jij zou vuilmaken
    • hij/zij/het zou vuilmaken
    • wij zouden vuilmaken
    • jullie zouden vuilmaken
    • zij zouden vuilmaken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben vuilgemaakt
    • jij zou hebben vuilgemaakt
    • hij/zij/het zou hebben vuilgemaakt
    • wij zouden hebben vuilgemaakt
    • jullie zouden hebben vuilgemaakt
    • zij zouden hebben vuilgemaakt
  • Imperatief

    • jij maak vuil
    • jullie maakt vuil

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van vuilmaken