Vervoeging van vulgariseren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vulgariseer
- jij vulgariseert
- hij/zij/het vulgariseert
- wij vulgariseren
- jullie vulgariseren
- zij vulgariseren
Onvoltooid verleden tijd
- ik vulgariseerde
- jij vulgariseerde
- hij/zij/het vulgariseerde
- wij vulgariseerden
- jullie vulgariseerden
- zij vulgariseerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gevulgariseerd
- jij hebt gevulgariseerd
- hij/zij/het heeft gevulgariseerd
- wij hebben gevulgariseerd
- jullie hebben gevulgariseerd
- zij hebben gevulgariseerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gevulgariseerd
- jij had gevulgariseerd
- hij/zij/het had gevulgariseerd
- wij hadden gevulgariseerd
- jullie hadden gevulgariseerd
- zij hadden gevulgariseerd
Toekomende tijd I
- ik zal vulgariseren
- jij zult vulgariseren
- hij/zij/het zal vulgariseren
- wij zullen vulgariseren
- jullie zullen vulgariseren
- zij zullen vulgariseren
Toekomende tijd II
- ik zal gevulgariseerd hebben
- jij zult gevulgariseerd hebben
- hij/zij/het zal gevulgariseerd hebben
- wij zullen gevulgariseerd hebben
- jullie zullen gevulgariseerd hebben
- zij zullen gevulgariseerd hebben
Conditionalis I
- ik zou vulgariseren
- jij zou vulgariseren
- hij/zij/het zou vulgariseren
- wij zouden vulgariseren
- jullie zouden vulgariseren
- zij zouden vulgariseren
Conditionalis II
- ik zou hebben gevulgariseerd
- jij zou hebben gevulgariseerd
- hij/zij/het zou hebben gevulgariseerd
- wij zouden hebben gevulgariseerd
- jullie zouden hebben gevulgariseerd
- zij zouden hebben gevulgariseerd
Imperatief
- jij vulgariseer
- jullie vulgariseert