Vervoeging van wagen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik waag
- jij waagt
- hij/zij/het waagt
- wij wagen
- jullie wagen
- zij wagen
Präsens Indikativ
- ich riskiere
- du riskierst
- er/sie/es riskiert
- wir riskieren
- ihr riskiert
- sie riskieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik waagde
- jij waagde
- hij/zij/het waagde
- wij waagden
- jullie waagden
- zij waagden
Präteritum Indikativ
- ich riskierte
- du riskiertest
- er/sie/es riskierte
- wir riskierten
- ihr riskiertet
- sie riskierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewaagd
- jij hebt gewaagd
- hij/zij/het heeft gewaagd
- wij hebben gewaagd
- jullie hebben gewaagd
- zij hebben gewaagd
Perfekt Indikativ
- ich habe riskiert
- du hast riskiert
- er/sie/es hat riskiert
- wir haben riskiert
- ihr habt riskiert
- sie haben riskiert
Voltooid verleden tijd
- ik had gewaagd
- jij had gewaagd
- hij/zij/het had gewaagd
- wij hadden gewaagd
- jullie hadden gewaagd
- zij hadden gewaagd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte riskiert
- du hattest riskiert
- er/sie/es hatte riskiert
- wir hatten riskiert
- ihr hattet riskiert
- sie hatten riskiert
Toekomende tijd I
- ik zal wagen
- jij zult wagen
- hij/zij/het zal wagen
- wij zullen wagen
- jullie zullen wagen
- zij zullen wagen
Futur I Indikativ
- ich werde riskieren
- du wirst riskieren
- er/sie/es wird riskieren
- wir werden riskieren
- ihr werdet riskieren
- sie werden riskieren
Toekomende tijd II
- ik zal gewaagd hebben
- jij zult gewaagd hebben
- hij/zij/het zal gewaagd hebben
- wij zullen gewaagd hebben
- jullie zullen gewaagd hebben
- zij zullen gewaagd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde riskiert haben
- du wirst riskiert haben
- er/sie/es wird riskiert haben
- wir werden riskiert haben
- ihr werdet riskiert haben
- sie werden riskiert haben
Conditionalis I
- ik zou wagen
- jij zou wagen
- hij/zij/het zou wagen
- wij zouden wagen
- jullie zouden wagen
- zij zouden wagen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde riskieren
- du würdest riskieren
- er/sie/es würde riskieren
- wir würden riskieren
- ihr würdet riskieren
- sie würden riskieren
Conditionalis II
- ik zou hebben gewaagd
- jij zou hebben gewaagd
- hij/zij/het zou hebben gewaagd
- wij zouden hebben gewaagd
- jullie zouden hebben gewaagd
- zij zouden hebben gewaagd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde riskiert haben
- du würdest riskiert haben
- er/sie/es würde riskiert haben
- wir würden riskiert haben
- ihr würdet riskiert haben
- sie würden riskiert haben
Imperatief
- jij waag
- jullie waagt
Imperativ
- du riskiere
- ihr riskiert