Vervoeging van waren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik waar
- jij waart
- hij/zij/het waart
- wij waren
- jullie waren
- zij waren
Présent
- j'erre
- tu erres
- il/elle erre
- nous errons
- vous errez
- ils/elles errent
Onvoltooid verleden tijd
- ik waarde
- jij waarde
- hij/zij/het waarde
- wij waarden
- jullie waarden
- zij waarden
Indicatif imparfait
- j'errais
- tu errais
- il/elle errait
- nous errions
- vous erriez
- ils/elles erraient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewaard
- jij hebt gewaard
- hij/zij/het heeft gewaard
- wij hebben gewaard
- jullie hebben gewaard
- zij hebben gewaard
Indicatif passé composé
- j'ai erré
- tu as erré
- il/elle a erré
- nous avons erré
- vous avez erré
- ils/elles ont erré
Voltooid verleden tijd
- ik had gewaard
- jij had gewaard
- hij/zij/het had gewaard
- wij hadden gewaard
- jullie hadden gewaard
- zij hadden gewaard
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais erré
- tu avais erré
- il/elle avait erré
- nous avions erré
- vous aviez erré
- ils/elles avaient erré
Toekomende tijd I
- ik zal waren
- jij zult waren
- hij/zij/het zal waren
- wij zullen waren
- jullie zullen waren
- zij zullen waren
Indicatif futur
- j'errerai
- tu erreras
- il/elle errera
- nous errerons
- vous errerez
- ils/elles erreront
Toekomende tijd II
- ik zal gewaard hebben
- jij zult gewaard hebben
- hij/zij/het zal gewaard hebben
- wij zullen gewaard hebben
- jullie zullen gewaard hebben
- zij zullen gewaard hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai erré
- tu auras erré
- il/elle aura erré
- nous aurons erré
- vous aurez erré
- ils/elles auront erré
Conditionalis I
- ik zou waren
- jij zou waren
- hij/zij/het zou waren
- wij zouden waren
- jullie zouden waren
- zij zouden waren
Conditionnel présent
- j'errerais
- tu errerais
- il/elle errerait
- nous errerions
- vous erreriez
- ils/elles erreraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gewaard
- jij zou hebben gewaard
- hij/zij/het zou hebben gewaard
- wij zouden hebben gewaard
- jullie zouden hebben gewaard
- zij zouden hebben gewaard
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais erré
- tu aurais erré
- il/elle aurait erré
- nous aurions erré
- vous auriez erré
- ils/elles auraient erré
Imperatief
- jij waar
- jullie waart
Impératif
- tu erre
- vous errez