Vervoeging van warmlopen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik loop warm
- jij loopt warm
- hij/zij/het loopt warm
- wij lopen warm
- jullie lopen warm
- zij lopen warm
Onvoltooid verleden tijd
- ik liep warm
- jij liep warm
- hij/zij/het liep warm
- wij liepen warm
- jullie liepen warm
- zij liepen warm
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben warmgelopen
- jij bent warmgelopen
- hij/zij/het is warmgelopen
- wij zijn warmgelopen
- jullie zijn warmgelopen
- zij zijn warmgelopen
Voltooid verleden tijd
- ik was warmgelopen
- jij was warmgelopen
- hij/zij/het was warmgelopen
- wij waren warmgelopen
- jullie waren warmgelopen
- zij waren warmgelopen
Toekomende tijd I
- ik zal warmlopen
- jij zult warmlopen
- hij/zij/het zal warmlopen
- wij zullen warmlopen
- jullie zullen warmlopen
- zij zullen warmlopen
Toekomende tijd II
- ik zal warmgelopen zijn
- jij zult warmgelopen zijn
- hij/zij/het zal warmgelopen zijn
- wij zullen warmgelopen zijn
- jullie zullen warmgelopen zijn
- zij zullen warmgelopen zijn
Conditionalis I
- ik zou warmlopen
- jij zou warmlopen
- hij/zij/het zou warmlopen
- wij zouden warmlopen
- jullie zouden warmlopen
- zij zouden warmlopen
Conditionalis II
- ik zou zijn warmgelopen
- jij zou zijn warmgelopen
- hij/zij/het zou zijn warmgelopen
- wij zouden zijn warmgelopen
- jullie zouden zijn warmgelopen
- zij zouden zijn warmgelopen
Imperatief
- jij loop warm
- jullie loopt warm