Vervoeging van wedden
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik wed
- jij wedt
- hij/zij/het wedt
- wij wedden
- jullie wedden
- zij wedden
Présent
- je parie
- tu paries
- il/elle parie
- nous parions
- vous pariez
- ils/elles parient
Onvoltooid verleden tijd
- ik wedde
- jij wedde
- hij/zij/het wedde
- wij wedden
- jullie wedden
- zij wedden
Indicatif imparfait
- je pariais
- tu pariais
- il/elle pariait
- nous pariions
- vous pariiez
- ils/elles pariaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewed
- jij hebt gewed
- hij/zij/het heeft gewed
- wij hebben gewed
- jullie hebben gewed
- zij hebben gewed
Indicatif passé composé
- j'ai parié
- tu as parié
- il/elle a parié
- nous avons parié
- vous avez parié
- ils/elles ont parié
Voltooid verleden tijd
- ik had gewed
- jij had gewed
- hij/zij/het had gewed
- wij hadden gewed
- jullie hadden gewed
- zij hadden gewed
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais parié
- tu avais parié
- il/elle avait parié
- nous avions parié
- vous aviez parié
- ils/elles avaient parié
Toekomende tijd I
- ik zal wedden
- jij zult wedden
- hij/zij/het zal wedden
- wij zullen wedden
- jullie zullen wedden
- zij zullen wedden
Indicatif futur
- je parierai
- tu parieras
- il/elle pariera
- nous parierons
- vous parierez
- ils/elles parieront
Toekomende tijd II
- ik zal gewed hebben
- jij zult gewed hebben
- hij/zij/het zal gewed hebben
- wij zullen gewed hebben
- jullie zullen gewed hebben
- zij zullen gewed hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai parié
- tu auras parié
- il/elle aura parié
- nous aurons parié
- vous aurez parié
- ils/elles auront parié
Conditionalis I
- ik zou wedden
- jij zou wedden
- hij/zij/het zou wedden
- wij zouden wedden
- jullie zouden wedden
- zij zouden wedden
Conditionnel présent
- je parierais
- tu parierais
- il/elle parierait
- nous parierions
- vous parieriez
- ils/elles parieraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gewed
- jij zou hebben gewed
- hij/zij/het zou hebben gewed
- wij zouden hebben gewed
- jullie zouden hebben gewed
- zij zouden hebben gewed
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais parié
- tu aurais parié
- il/elle aurait parié
- nous aurions parié
- vous auriez parié
- ils/elles auraient parié
Imperatief
- jij wed
- jullie wedt
Impératif
- tu parie
- vous pariez