Vervoeging van weerhouden

Onbepaalde wijs (infinitief): weerhouden

Vertaling: retener

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik weerhoud
  • jij weerhoudt
  • hij/zij/het weerhoudt
  • wij weerhouden
  • jullie weerhouden
  • zij weerhouden

Indicativo presente

  • yo retengo
  • retienes
  • él/ella retiene
  • nosotros retenemos
  • vosotros retenéis
  • ellos/ellas retienen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik weerhield
  • jij weerhield
  • hij/zij/het weerhield
  • wij weerhielden
  • jullie weerhielden
  • zij weerhielden

Indefinido

  • yo retuve
  • retuviste
  • él/ella retuvo
  • nosotros retuvimos
  • vosotros retuvisteis
  • ellos/ellas retuvieron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb weerhouden
  • jij hebt weerhouden
  • hij/zij/het heeft weerhouden
  • wij hebben weerhouden
  • jullie hebben weerhouden
  • zij hebben weerhouden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he retenido
  • has retenido
  • él/ella ha retenido
  • nosotros hemos retenido
  • vosotros habéis retenido
  • ellos/ellas han retenido

Voltooid verleden tijd

  • ik had weerhouden
  • jij had weerhouden
  • hij/zij/het had weerhouden
  • wij hadden weerhouden
  • jullie hadden weerhouden
  • zij hadden weerhouden

Pluscuamperfecto

  • yo había retenido
  • habías retenido
  • él/ella había retenido
  • nosotros habíamos retenido
  • vosotros habíais retenido
  • ellos/ellas habían retenido

Toekomende tijd I

  • ik zal weerhouden
  • jij zult weerhouden
  • hij/zij/het zal weerhouden
  • wij zullen weerhouden
  • jullie zullen weerhouden
  • zij zullen weerhouden

Futuro I

  • yo retendré
  • retendrás
  • él/ella retendrá
  • nosotros retendremos
  • vosotros retendréis
  • ellos/ellas retendrán

Toekomende tijd II

  • ik zal weerhouden hebben
  • jij zult weerhouden hebben
  • hij/zij/het zal weerhouden hebben
  • wij zullen weerhouden hebben
  • jullie zullen weerhouden hebben
  • zij zullen weerhouden hebben

Futuro perfecto

  • yo habré retenido
  • habrás retenido
  • él/ella habrá retenido
  • nosotros habremos retenido
  • vosotros habréis retenido
  • ellos/ellas habrán retenido

Conditionalis I

  • ik zou weerhouden
  • jij zou weerhouden
  • hij/zij/het zou weerhouden
  • wij zouden weerhouden
  • jullie zouden weerhouden
  • zij zouden weerhouden

Condicional

  • yo retendría
  • retendrías
  • él/ella retendría
  • nosotros retendríamos
  • vosotros retendríais
  • ellos/ellas retendrían

Conditionalis II

  • ik zou hebben weerhouden
  • jij zou hebben weerhouden
  • hij/zij/het zou hebben weerhouden
  • wij zouden hebben weerhouden
  • jullie zouden hebben weerhouden
  • zij zouden hebben weerhouden

Condicional perfecto

  • yo habría retenido
  • habrías retenido
  • él/ella habría retenido
  • nosotros habríamos retenido
  • vosotros habríais retenido
  • ellos/ellas habrían retenido

Imperatief

  • jij weerhoud
  • jullie weerhoudt

Imperativo presente

  • retén
  • vosotros retened