Vervoeging van weerklinken
Onbepaalde wijs (infinitief): weerklinken
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het weerklinkt
- zij weerklinken
Présent
- il/elle résonne
- ils/elles résonnent
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het weerklonk
- zij weerklonken
Indicatif imparfait
- il/elle résonnait
- ils/elles résonnaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft weerklonken
- zij hebben weerklonken
Indicatif passé composé
- il/elle a résonné
- ils/elles ont résonné
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had weerklonken
- zij hadden weerklonken
Indicatif plus-que-parfait
- il/elle avait résonné
- ils/elles avaient résonné
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal weerklinken
- zij zult weerklinken
Indicatif futur
- il/elle résonnera
- ils/elles résonneront
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal weerklonken hebben
- zij zult weerklonken hebben
Indicatif futur antérieur
- il/elle aura résonné
- ils/elles auront résonné
Conditionalis I
- hij/zij/het zal weerklinken
- zij zullen weerklinken
Conditionnel présent
- il/elle résonnerait
- ils/elles résonneraient
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben weerklonken
- zij zullen hebben weerklonken
Conditionnel passé (1ère forme)
- il/elle aurait résonné
- ils/elles auraient résonné