Vervoeging van weerspiegelen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het weerspiegelt
- zij weerspiegelen
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het weerspiegelde
- zij weerspiegelden
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft weerspiegeld
- zij hebben weerspiegeld
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had weerspiegeld
- zij hadden weerspiegeld
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal weerspiegelen
- zij zult weerspiegelen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal weerspiegeld hebben
- zij zult weerspiegeld hebben
Conditionalis I
- hij/zij/het zal weerspiegelen
- zij zullen weerspiegelen
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben weerspiegeld
- zij zullen hebben weerspiegeld