Vervoeging van weerstaan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik weersta
- jij weerstaat
- hij/zij/het weerstaat
- wij weerstaan
- jullie weerstaan
- zij weerstaan
Onvoltooid verleden tijd
- ik weerstond
- jij weerstond
- hij/zij/het weerstond
- wij weerstonden
- jullie weerstonden
- zij weerstonden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb weerstaan
- jij hebt weerstaan
- hij/zij/het heeft weerstaan
- wij hebben weerstaan
- jullie hebben weerstaan
- zij hebben weerstaan
Voltooid verleden tijd
- ik had weerstaan
- jij had weerstaan
- hij/zij/het had weerstaan
- wij hadden weerstaan
- jullie hadden weerstaan
- zij hadden weerstaan
Toekomende tijd I
- ik zal weerstaan
- jij zult weerstaan
- hij/zij/het zal weerstaan
- wij zullen weerstaan
- jullie zullen weerstaan
- zij zullen weerstaan
Toekomende tijd II
- ik zal weerstaan hebben
- jij zult weerstaan hebben
- hij/zij/het zal weerstaan hebben
- wij zullen weerstaan hebben
- jullie zullen weerstaan hebben
- zij zullen weerstaan hebben
Conditionalis I
- ik zou weerstaan
- jij zou weerstaan
- hij/zij/het zou weerstaan
- wij zouden weerstaan
- jullie zouden weerstaan
- zij zouden weerstaan
Conditionalis II
- ik zou hebben weerstaan
- jij zou hebben weerstaan
- hij/zij/het zou hebben weerstaan
- wij zouden hebben weerstaan
- jullie zouden hebben weerstaan
- zij zouden hebben weerstaan
Imperatief
- jij weersta
- jullie weerstaat