Vervoeging van wegdromen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik droom weg
    • jij droomt weg
    • hij/zij/het droomt weg
    • wij dromen weg
    • jullie dromen weg
    • zij dromen weg
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik droomde weg
    • jij droomde weg
    • hij/zij/het droomde weg
    • wij droomden weg
    • jullie droomden weg
    • zij droomden weg
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb weggedroomd
    • jij hebt weggedroomd
    • hij/zij/het heeft weggedroomd
    • wij hebben weggedroomd
    • jullie hebben weggedroomd
    • zij hebben weggedroomd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had weggedroomd
    • jij had weggedroomd
    • hij/zij/het had weggedroomd
    • wij hadden weggedroomd
    • jullie hadden weggedroomd
    • zij hadden weggedroomd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal wegdromen
    • jij zult wegdromen
    • hij/zij/het zal wegdromen
    • wij zullen wegdromen
    • jullie zullen wegdromen
    • zij zullen wegdromen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal weggedroomd hebben
    • jij zult weggedroomd hebben
    • hij/zij/het zal weggedroomd hebben
    • wij zullen weggedroomd hebben
    • jullie zullen weggedroomd hebben
    • zij zullen weggedroomd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou wegdromen
    • jij zou wegdromen
    • hij/zij/het zou wegdromen
    • wij zouden wegdromen
    • jullie zouden wegdromen
    • zij zouden wegdromen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben weggedroomd
    • jij zou hebben weggedroomd
    • hij/zij/het zou hebben weggedroomd
    • wij zouden hebben weggedroomd
    • jullie zouden hebben weggedroomd
    • zij zouden hebben weggedroomd
  • Imperatief

    • jij droom weg
    • jullie droomt weg