Vervoeging van weigeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik weiger
    • jij weigert
    • hij/zij/het weigert
    • wij weigeren
    • jullie weigeren
    • zij weigeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik weigerde
    • jij weigerde
    • hij/zij/het weigerde
    • wij weigerden
    • jullie weigerden
    • zij weigerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geweigerd
    • jij hebt geweigerd
    • hij/zij/het heeft geweigerd
    • wij hebben geweigerd
    • jullie hebben geweigerd
    • zij hebben geweigerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geweigerd
    • jij had geweigerd
    • hij/zij/het had geweigerd
    • wij hadden geweigerd
    • jullie hadden geweigerd
    • zij hadden geweigerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal weigeren
    • jij zult weigeren
    • hij/zij/het zal weigeren
    • wij zullen weigeren
    • jullie zullen weigeren
    • zij zullen weigeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geweigerd hebben
    • jij zult geweigerd hebben
    • hij/zij/het zal geweigerd hebben
    • wij zullen geweigerd hebben
    • jullie zullen geweigerd hebben
    • zij zullen geweigerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou weigeren
    • jij zou weigeren
    • hij/zij/het zou weigeren
    • wij zouden weigeren
    • jullie zouden weigeren
    • zij zouden weigeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geweigerd
    • jij zou hebben geweigerd
    • hij/zij/het zou hebben geweigerd
    • wij zouden hebben geweigerd
    • jullie zouden hebben geweigerd
    • zij zouden hebben geweigerd
  • Imperatief

    • jij weiger
    • jullie weigert

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van weigeren