Vervoeging van werpen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik werp
    • jij werpt
    • hij/zij/het werpt
    • wij werpen
    • jullie werpen
    • zij werpen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik wierp
    • jij wierp
    • hij/zij/het wierp
    • wij wierpen
    • jullie wierpen
    • zij wierpen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geworpen
    • jij hebt geworpen
    • hij/zij/het heeft geworpen
    • wij hebben geworpen
    • jullie hebben geworpen
    • zij hebben geworpen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geworpen
    • jij had geworpen
    • hij/zij/het had geworpen
    • wij hadden geworpen
    • jullie hadden geworpen
    • zij hadden geworpen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal werpen
    • jij zult werpen
    • hij/zij/het zal werpen
    • wij zullen werpen
    • jullie zullen werpen
    • zij zullen werpen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geworpen hebben
    • jij zult geworpen hebben
    • hij/zij/het zal geworpen hebben
    • wij zullen geworpen hebben
    • jullie zullen geworpen hebben
    • zij zullen geworpen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou werpen
    • jij zou werpen
    • hij/zij/het zou werpen
    • wij zouden werpen
    • jullie zouden werpen
    • zij zouden werpen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geworpen
    • jij zou hebben geworpen
    • hij/zij/het zou hebben geworpen
    • wij zouden hebben geworpen
    • jullie zouden hebben geworpen
    • zij zouden hebben geworpen
  • Imperatief

    • jij werp
    • jullie werpt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van werpen