Vervoeging van wettigen

Vertaling: bescheinigen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik wettig
  • jij wettigt
  • hij/zij/het wettigt
  • wij wettigen
  • jullie wettigen
  • zij wettigen

Präsens Indikativ

  • ich bescheinige
  • du bescheinigst
  • er/sie/es bescheinigt
  • wir bescheinigen
  • ihr bescheinigt
  • sie bescheinigen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik wettigde
  • jij wettigde
  • hij/zij/het wettigde
  • wij wettigden
  • jullie wettigden
  • zij wettigden

Präteritum Indikativ

  • ich bescheinigte
  • du bescheinigtest
  • er/sie/es bescheinigte
  • wir bescheinigten
  • ihr bescheinigtet
  • sie bescheinigten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gewettigd
  • jij hebt gewettigd
  • hij/zij/het heeft gewettigd
  • wij hebben gewettigd
  • jullie hebben gewettigd
  • zij hebben gewettigd

Perfekt Indikativ

  • ich habe bescheinigt
  • du hast bescheinigt
  • er/sie/es hat bescheinigt
  • wir haben bescheinigt
  • ihr habt bescheinigt
  • sie haben bescheinigt

Voltooid verleden tijd

  • ik had gewettigd
  • jij had gewettigd
  • hij/zij/het had gewettigd
  • wij hadden gewettigd
  • jullie hadden gewettigd
  • zij hadden gewettigd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte bescheinigt
  • du hattest bescheinigt
  • er/sie/es hatte bescheinigt
  • wir hatten bescheinigt
  • ihr hattet bescheinigt
  • sie hatten bescheinigt

Toekomende tijd I

  • ik zal wettigen
  • jij zult wettigen
  • hij/zij/het zal wettigen
  • wij zullen wettigen
  • jullie zullen wettigen
  • zij zullen wettigen

Futur I Indikativ

  • ich werde bescheinigen
  • du wirst bescheinigen
  • er/sie/es wird bescheinigen
  • wir werden bescheinigen
  • ihr werdet bescheinigen
  • sie werden bescheinigen

Toekomende tijd II

  • ik zal gewettigd hebben
  • jij zult gewettigd hebben
  • hij/zij/het zal gewettigd hebben
  • wij zullen gewettigd hebben
  • jullie zullen gewettigd hebben
  • zij zullen gewettigd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde bescheinigt haben
  • du wirst bescheinigt haben
  • er/sie/es wird bescheinigt haben
  • wir werden bescheinigt haben
  • ihr werdet bescheinigt haben
  • sie werden bescheinigt haben

Conditionalis I

  • ik zou wettigen
  • jij zou wettigen
  • hij/zij/het zou wettigen
  • wij zouden wettigen
  • jullie zouden wettigen
  • zij zouden wettigen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde bescheinigen
  • du würdest bescheinigen
  • er/sie/es würde bescheinigen
  • wir würden bescheinigen
  • ihr würdet bescheinigen
  • sie würden bescheinigen

Conditionalis II

  • ik zou hebben gewettigd
  • jij zou hebben gewettigd
  • hij/zij/het zou hebben gewettigd
  • wij zouden hebben gewettigd
  • jullie zouden hebben gewettigd
  • zij zouden hebben gewettigd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde bescheinigt haben
  • du würdest bescheinigt haben
  • er/sie/es würde bescheinigt haben
  • wir würden bescheinigt haben
  • ihr würdet bescheinigt haben
  • sie würden bescheinigt haben

Imperatief

  • jij wettig
  • jullie wettigt

Imperativ

  • du bescheinig(e)
  • ihr bescheinigt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van wettigen