Vervoeging van wichelen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik wichel
- jij wichelt
- hij/zij/het wichelt
- wij wichelen
- jullie wichelen
- zij wichelen
Onvoltooid verleden tijd
- ik wichelde
- jij wichelde
- hij/zij/het wichelde
- wij wichelden
- jullie wichelden
- zij wichelden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewicheld
- jij hebt gewicheld
- hij/zij/het heeft gewicheld
- wij hebben gewicheld
- jullie hebben gewicheld
- zij hebben gewicheld
Voltooid verleden tijd
- ik had gewicheld
- jij had gewicheld
- hij/zij/het had gewicheld
- wij hadden gewicheld
- jullie hadden gewicheld
- zij hadden gewicheld
Toekomende tijd I
- ik zal wichelen
- jij zult wichelen
- hij/zij/het zal wichelen
- wij zullen wichelen
- jullie zullen wichelen
- zij zullen wichelen
Toekomende tijd II
- ik zal gewicheld hebben
- jij zult gewicheld hebben
- hij/zij/het zal gewicheld hebben
- wij zullen gewicheld hebben
- jullie zullen gewicheld hebben
- zij zullen gewicheld hebben
Conditionalis I
- ik zou wichelen
- jij zou wichelen
- hij/zij/het zou wichelen
- wij zouden wichelen
- jullie zouden wichelen
- zij zouden wichelen
Conditionalis II
- ik zou hebben gewicheld
- jij zou hebben gewicheld
- hij/zij/het zou hebben gewicheld
- wij zouden hebben gewicheld
- jullie zouden hebben gewicheld
- zij zouden hebben gewicheld
Imperatief
- jij wichel
- jullie wichelt