Vervoeging van wisselen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik wissel
    • jij wisselt
    • hij/zij/het wisselt
    • wij wisselen
    • jullie wisselen
    • zij wisselen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik wisselde
    • jij wisselde
    • hij/zij/het wisselde
    • wij wisselden
    • jullie wisselden
    • zij wisselden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gewisseld
    • jij hebt gewisseld
    • hij/zij/het heeft gewisseld
    • wij hebben gewisseld
    • jullie hebben gewisseld
    • zij hebben gewisseld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gewisseld
    • jij had gewisseld
    • hij/zij/het had gewisseld
    • wij hadden gewisseld
    • jullie hadden gewisseld
    • zij hadden gewisseld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal wisselen
    • jij zult wisselen
    • hij/zij/het zal wisselen
    • wij zullen wisselen
    • jullie zullen wisselen
    • zij zullen wisselen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gewisseld hebben
    • jij zult gewisseld hebben
    • hij/zij/het zal gewisseld hebben
    • wij zullen gewisseld hebben
    • jullie zullen gewisseld hebben
    • zij zullen gewisseld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou wisselen
    • jij zou wisselen
    • hij/zij/het zou wisselen
    • wij zouden wisselen
    • jullie zouden wisselen
    • zij zouden wisselen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gewisseld
    • jij zou hebben gewisseld
    • hij/zij/het zou hebben gewisseld
    • wij zouden hebben gewisseld
    • jullie zouden hebben gewisseld
    • zij zouden hebben gewisseld
  • Imperatief

    • jij wissel
    • jullie wisselt

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van wisselen