Vervoeging van wissen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik wis
    • jij wist
    • hij/zij/het wist
    • wij wissen
    • jullie wissen
    • zij wissen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik wiste
    • jij wiste
    • hij/zij/het wiste
    • wij wisten
    • jullie wisten
    • zij wisten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gewist
    • jij hebt gewist
    • hij/zij/het heeft gewist
    • wij hebben gewist
    • jullie hebben gewist
    • zij hebben gewist
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gewist
    • jij had gewist
    • hij/zij/het had gewist
    • wij hadden gewist
    • jullie hadden gewist
    • zij hadden gewist
  • Toekomende tijd I

    • ik zal wissen
    • jij zult wissen
    • hij/zij/het zal wissen
    • wij zullen wissen
    • jullie zullen wissen
    • zij zullen wissen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gewist hebben
    • jij zult gewist hebben
    • hij/zij/het zal gewist hebben
    • wij zullen gewist hebben
    • jullie zullen gewist hebben
    • zij zullen gewist hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou wissen
    • jij zou wissen
    • hij/zij/het zou wissen
    • wij zouden wissen
    • jullie zouden wissen
    • zij zouden wissen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gewist
    • jij zou hebben gewist
    • hij/zij/het zou hebben gewist
    • wij zouden hebben gewist
    • jullie zouden hebben gewist
    • zij zouden hebben gewist
  • Imperatief

    • jij wis
    • jullie wist

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van wissen