Vervoeging van wreken
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik wreek
- jij wreekt
- hij/zij/het wreekt
- wij wreken
- jullie wreken
- zij wreken
Présent
- je venge
- tu venges
- il/elle venge
- nous vengeons
- vous vengez
- ils/elles vengent
Onvoltooid verleden tijd
- ik wreekte
- jij wreekte
- hij/zij/het wreekte
- wij wreekten
- jullie wreekten
- zij wreekten
Indicatif imparfait
- je vengeais
- tu vengeais
- il/elle vengeait
- nous vengions
- vous vengiez
- ils/elles vengeaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewroken
- jij hebt gewroken
- hij/zij/het heeft gewroken
- wij hebben gewroken
- jullie hebben gewroken
- zij hebben gewroken
Indicatif passé composé
- j'ai vengé
- tu as vengé
- il/elle a vengé
- nous avons vengé
- vous avez vengé
- ils/elles ont vengé
Voltooid verleden tijd
- ik had gewroken
- jij had gewroken
- hij/zij/het had gewroken
- wij hadden gewroken
- jullie hadden gewroken
- zij hadden gewroken
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais vengé
- tu avais vengé
- il/elle avait vengé
- nous avions vengé
- vous aviez vengé
- ils/elles avaient vengé
Toekomende tijd I
- ik zal wreken
- jij zult wreken
- hij/zij/het zal wreken
- wij zullen wreken
- jullie zullen wreken
- zij zullen wreken
Indicatif futur
- je vengerai
- tu vengeras
- il/elle vengera
- nous vengerons
- vous vengerez
- ils/elles vengeront
Toekomende tijd II
- ik zal gewroken hebben
- jij zult gewroken hebben
- hij/zij/het zal gewroken hebben
- wij zullen gewroken hebben
- jullie zullen gewroken hebben
- zij zullen gewroken hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai vengé
- tu auras vengé
- il/elle aura vengé
- nous aurons vengé
- vous aurez vengé
- ils/elles auront vengé
Conditionalis I
- ik zou wreken
- jij zou wreken
- hij/zij/het zou wreken
- wij zouden wreken
- jullie zouden wreken
- zij zouden wreken
Conditionnel présent
- je vengerais
- tu vengerais
- il/elle vengerait
- nous vengerions
- vous vengeriez
- ils/elles vengeraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gewroken
- jij zou hebben gewroken
- hij/zij/het zou hebben gewroken
- wij zouden hebben gewroken
- jullie zouden hebben gewroken
- zij zouden hebben gewroken
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais vengé
- tu aurais vengé
- il/elle aurait vengé
- nous aurions vengé
- vous auriez vengé
- ils/elles auraient vengé
Imperatief
- jij wreek
- jullie wreekt
Impératif
- tu venge
- vous vengez