Vervoeging van wrikken
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik wrik
- jij wrikt
- hij/zij/het wrikt
- wij wrikken
- jullie wrikken
- zij wrikken
Présent
- je secoue
- tu secoues
- il/elle secoue
- nous secouons
- vous secouez
- ils/elles secouent
Onvoltooid verleden tijd
- ik wrikte
- jij wrikte
- hij/zij/het wrikte
- wij wrikten
- jullie wrikten
- zij wrikten
Indicatif imparfait
- je secouais
- tu secouais
- il/elle secouait
- nous secouions
- vous secouiez
- ils/elles secouaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewrikt
- jij hebt gewrikt
- hij/zij/het heeft gewrikt
- wij hebben gewrikt
- jullie hebben gewrikt
- zij hebben gewrikt
Indicatif passé composé
- j'ai secoué
- tu as secoué
- il/elle a secoué
- nous avons secoué
- vous avez secoué
- ils/elles ont secoué
Voltooid verleden tijd
- ik had gewrikt
- jij had gewrikt
- hij/zij/het had gewrikt
- wij hadden gewrikt
- jullie hadden gewrikt
- zij hadden gewrikt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais secoué
- tu avais secoué
- il/elle avait secoué
- nous avions secoué
- vous aviez secoué
- ils/elles avaient secoué
Toekomende tijd I
- ik zal wrikken
- jij zult wrikken
- hij/zij/het zal wrikken
- wij zullen wrikken
- jullie zullen wrikken
- zij zullen wrikken
Indicatif futur
- je secouerai
- tu secoueras
- il/elle secouera
- nous secouerons
- vous secouerez
- ils/elles secoueront
Toekomende tijd II
- ik zal gewrikt hebben
- jij zult gewrikt hebben
- hij/zij/het zal gewrikt hebben
- wij zullen gewrikt hebben
- jullie zullen gewrikt hebben
- zij zullen gewrikt hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai secoué
- tu auras secoué
- il/elle aura secoué
- nous aurons secoué
- vous aurez secoué
- ils/elles auront secoué
Conditionalis I
- ik zou wrikken
- jij zou wrikken
- hij/zij/het zou wrikken
- wij zouden wrikken
- jullie zouden wrikken
- zij zouden wrikken
Conditionnel présent
- je secouerais
- tu secouerais
- il/elle secouerait
- nous secouerions
- vous secoueriez
- ils/elles secoueraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gewrikt
- jij zou hebben gewrikt
- hij/zij/het zou hebben gewrikt
- wij zouden hebben gewrikt
- jullie zouden hebben gewrikt
- zij zouden hebben gewrikt
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais secoué
- tu aurais secoué
- il/elle aurait secoué
- nous aurions secoué
- vous auriez secoué
- ils/elles auraient secoué
Imperatief
- jij wrik
- jullie wrikt
Impératif
- tu secoue
- vous secouez