Vervoeging van zanden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik zand
    • jij zandt
    • hij/zij/het zandt
    • wij zanden
    • jullie zanden
    • zij zanden
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik zandde
    • jij zandde
    • hij/zij/het zandde
    • wij zandden
    • jullie zandden
    • zij zandden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gezand
    • jij hebt gezand
    • hij/zij/het heeft gezand
    • wij hebben gezand
    • jullie hebben gezand
    • zij hebben gezand
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gezand
    • jij had gezand
    • hij/zij/het had gezand
    • wij hadden gezand
    • jullie hadden gezand
    • zij hadden gezand
  • Toekomende tijd I

    • ik zal zanden
    • jij zult zanden
    • hij/zij/het zal zanden
    • wij zullen zanden
    • jullie zullen zanden
    • zij zullen zanden
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gezand hebben
    • jij zult gezand hebben
    • hij/zij/het zal gezand hebben
    • wij zullen gezand hebben
    • jullie zullen gezand hebben
    • zij zullen gezand hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou zanden
    • jij zou zanden
    • hij/zij/het zou zanden
    • wij zouden zanden
    • jullie zouden zanden
    • zij zouden zanden
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gezand
    • jij zou hebben gezand
    • hij/zij/het zou hebben gezand
    • wij zouden hebben gezand
    • jullie zouden hebben gezand
    • zij zouden hebben gezand
  • Imperatief

    • jij zand
    • jullie zandt