Vervoeging van zegenen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zegen
- jij zegent
- hij/zij/het zegent
- wij zegenen
- jullie zegenen
- zij zegenen
Presente
- io benedico
- tu benedici
- lui/lei/Lei benedice
- noi benediciamo
- voi/Voi benedite
- loro/Loro benedicono
Onvoltooid verleden tijd
- ik zegende
- jij zegende
- hij/zij/het zegende
- wij zegenden
- jullie zegenden
- zij zegenden
Imperfetto
- io benedicevo
- tu benedicevi
- lui/lei/Lei benediceva
- noi benedicevamo
- voi/Voi benedicevate
- loro/Loro benedicevano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gezegend
- jij hebt gezegend
- hij/zij/het heeft gezegend
- wij hebben gezegend
- jullie hebben gezegend
- zij hebben gezegend
Passato prossimo
- io ho benedetto
- tu hai benedetto
- lui/lei/Lei ha benedetto
- noi abbiamo benedetto
- voi/Voi avete benedetto
- loro/Loro hanno benedetto
Voltooid verleden tijd
- ik had gezegend
- jij had gezegend
- hij/zij/het had gezegend
- wij hadden gezegend
- jullie hadden gezegend
- zij hadden gezegend
Trapassato prossimo
- io avevo benedetto
- tu avevi benedetto
- lui/lei/Lei aveva benedetto
- noi avevamo benedetto
- voi/Voi avevate benedetto
- loro/Loro avevano benedetto
Toekomende tijd I
- ik zal zegenen
- jij zult zegenen
- hij/zij/het zal zegenen
- wij zullen zegenen
- jullie zullen zegenen
- zij zullen zegenen
Futuro semplice
- io benedirò
- tu benedirai
- lui/lei/Lei benedirà
- noi benediremo
- voi/Voi benedirete
- loro/Loro benediranno
Toekomende tijd II
- ik zal gezegend hebben
- jij zult gezegend hebben
- hij/zij/het zal gezegend hebben
- wij zullen gezegend hebben
- jullie zullen gezegend hebben
- zij zullen gezegend hebben
Futuro anteriore
- io avrò benedetto
- tu avrai benedetto
- lui/lei/Lei avrà benedetto
- noi avremo benedetto
- voi/Voi avrete benedetto
- loro/Loro avranno benedetto
Conditionalis I
- ik zou zegenen
- jij zou zegenen
- hij/zij/het zou zegenen
- wij zouden zegenen
- jullie zouden zegenen
- zij zouden zegenen
Condizionale presente
- io benedirei
- tu benediresti
- lui/lei/Lei benedirebbe
- noi benediremmo
- voi/Voi benedireste
- loro/Loro benedirebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gezegend
- jij zou hebben gezegend
- hij/zij/het zou hebben gezegend
- wij zouden hebben gezegend
- jullie zouden hebben gezegend
- zij zouden hebben gezegend
Condizionale passato
- io avrei benedetto
- tu avresti benedetto
- lui/lei/Lei avrebbe benedetto
- noi avremmo benedetto
- voi/Voi avreste benedetto
- loro/Loro avrebbero benedetto
Imperatief
- jij zegen
- jullie zegent
Imperativo
- tu benedici
- voi/Voi benedite