Vervoeging van zegepralen
Onbepaalde wijs (infinitief): zegepralen
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zegepraal
- jij zegepraalt
- hij/zij/het zegepraalt
- wij zegepralen
- jullie zegepralen
- zij zegepralen
Onvoltooid verleden tijd
- ik zegepraalde
- jij zegepraalde
- hij/zij/het zegepraalde
- wij zegepraalden
- jullie zegepraalden
- zij zegepraalden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gezegepraald
- jij hebt gezegepraald
- hij/zij/het heeft gezegepraald
- wij hebben gezegepraald
- jullie hebben gezegepraald
- zij hebben gezegepraald
Voltooid verleden tijd
- ik had gezegepraald
- jij had gezegepraald
- hij/zij/het had gezegepraald
- wij hadden gezegepraald
- jullie hadden gezegepraald
- zij hadden gezegepraald
Toekomende tijd I
- ik zal zegepralen
- jij zult zegepralen
- hij/zij/het zal zegepralen
- wij zullen zegepralen
- jullie zullen zegepralen
- zij zullen zegepralen
Toekomende tijd II
- ik zal gezegepraald hebben
- jij zult gezegepraald hebben
- hij/zij/het zal gezegepraald hebben
- wij zullen gezegepraald hebben
- jullie zullen gezegepraald hebben
- zij zullen gezegepraald hebben
Conditionalis I
- ik zou zegepralen
- jij zou zegepralen
- hij/zij/het zou zegepralen
- wij zouden zegepralen
- jullie zouden zegepralen
- zij zouden zegepralen
Conditionalis II
- ik zou hebben gezegepraald
- jij zou hebben gezegepraald
- hij/zij/het zou hebben gezegepraald
- wij zouden hebben gezegepraald
- jullie zouden hebben gezegepraald
- zij zouden hebben gezegepraald
Imperatief
- jij zegepraal
- jullie zegepraalt