Vervoeging van zetten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik zet
    • jij zet
    • hij/zij/het zet
    • wij zetten
    • jullie zetten
    • zij zetten
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik zette
    • jij zette
    • hij/zij/het zette
    • wij zetten
    • jullie zetten
    • zij zetten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gezet
    • jij hebt gezet
    • hij/zij/het heeft gezet
    • wij hebben gezet
    • jullie hebben gezet
    • zij hebben gezet
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gezet
    • jij had gezet
    • hij/zij/het had gezet
    • wij hadden gezet
    • jullie hadden gezet
    • zij hadden gezet
  • Toekomende tijd I

    • ik zal zetten
    • jij zult zetten
    • hij/zij/het zal zetten
    • wij zullen zetten
    • jullie zullen zetten
    • zij zullen zetten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gezet hebben
    • jij zult gezet hebben
    • hij/zij/het zal gezet hebben
    • wij zullen gezet hebben
    • jullie zullen gezet hebben
    • zij zullen gezet hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou zetten
    • jij zou zetten
    • hij/zij/het zou zetten
    • wij zouden zetten
    • jullie zouden zetten
    • zij zouden zetten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gezet
    • jij zou hebben gezet
    • hij/zij/het zou hebben gezet
    • wij zouden hebben gezet
    • jullie zouden hebben gezet
    • zij zouden hebben gezet
  • Imperatief

    • jij zet
    • jullie zet

Verwijzingen

Bekijk 6 definitie(s) van zetten