Vervoeging van zieden
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zied
- jij ziedt
- hij/zij/het ziedt
- wij zieden
- jullie zieden
- zij zieden
Indicativo presente
- yo hiervo
- tú hierves
- él/ella hierve
- nosotros hervimos
- vosotros hervís
- ellos/ellas hierven
Onvoltooid verleden tijd
- ik ziedde
- jij ziedde
- hij/zij/het ziedde
- wij ziedden
- jullie ziedden
- zij ziedden
Indefinido
- yo herví
- tú herviste
- él/ella hirvió
- nosotros hervimos
- vosotros hervisteis
- ellos/ellas hirvieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gezoden
- jij hebt gezoden
- hij/zij/het heeft gezoden
- wij hebben gezoden
- jullie hebben gezoden
- zij hebben gezoden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he hervido
- tú has hervido
- él/ella ha hervido
- nosotros hemos hervido
- vosotros habéis hervido
- ellos/ellas han hervido
Voltooid verleden tijd
- ik had gezoden
- jij had gezoden
- hij/zij/het had gezoden
- wij hadden gezoden
- jullie hadden gezoden
- zij hadden gezoden
Pluscuamperfecto
- yo había hervido
- tú habías hervido
- él/ella había hervido
- nosotros habíamos hervido
- vosotros habíais hervido
- ellos/ellas habían hervido
Toekomende tijd I
- ik zal zieden
- jij zult zieden
- hij/zij/het zal zieden
- wij zullen zieden
- jullie zullen zieden
- zij zullen zieden
Futuro I
- yo herviré
- tú hervirás
- él/ella hervirá
- nosotros herviremos
- vosotros herviréis
- ellos/ellas hervirán
Toekomende tijd II
- ik zal gezoden hebben
- jij zult gezoden hebben
- hij/zij/het zal gezoden hebben
- wij zullen gezoden hebben
- jullie zullen gezoden hebben
- zij zullen gezoden hebben
Futuro perfecto
- yo habré hervido
- tú habrás hervido
- él/ella habrá hervido
- nosotros habremos hervido
- vosotros habréis hervido
- ellos/ellas habrán hervido
Conditionalis I
- ik zou zieden
- jij zou zieden
- hij/zij/het zou zieden
- wij zouden zieden
- jullie zouden zieden
- zij zouden zieden
Condicional
- yo herviría
- tú hervirías
- él/ella herviría
- nosotros herviríamos
- vosotros herviríais
- ellos/ellas hervirían
Conditionalis II
- ik zou hebben gezoden
- jij zou hebben gezoden
- hij/zij/het zou hebben gezoden
- wij zouden hebben gezoden
- jullie zouden hebben gezoden
- zij zouden hebben gezoden
Condicional perfecto
- yo habría hervido
- tú habrías hervido
- él/ella habría hervido
- nosotros habríamos hervido
- vosotros habríais hervido
- ellos/ellas habrían hervido
Imperatief
- jij zied
- jullie ziedt
Imperativo presente
- tú hierve
- vosotros hervid