Vervoeging van zingen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zing
  • jij zingt
  • hij/zij/het zingt
  • wij zingen
  • jullie zingen
  • zij zingen

Präsens Indikativ

  • ich singe
  • du singst
  • er/sie/es singt
  • wir singen
  • ihr singt
  • sie singen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik zong
  • jij zong
  • hij/zij/het zong
  • wij zongen
  • jullie zongen
  • zij zongen

Präteritum Indikativ

  • ich sang
  • du sangst
  • er/sie/es sang
  • wir sangen
  • ihr sangt
  • sie sangen

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gezongen
  • jij hebt gezongen
  • hij/zij/het heeft gezongen
  • wij hebben gezongen
  • jullie hebben gezongen
  • zij hebben gezongen

Perfekt Indikativ

  • ich habe gesungen
  • du hast gesungen
  • er/sie/es hat gesungen
  • wir haben gesungen
  • ihr habt gesungen
  • sie haben gesungen

Voltooid verleden tijd

  • ik had gezongen
  • jij had gezongen
  • hij/zij/het had gezongen
  • wij hadden gezongen
  • jullie hadden gezongen
  • zij hadden gezongen

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte gesungen
  • du hattest gesungen
  • er/sie/es hatte gesungen
  • wir hatten gesungen
  • ihr hattet gesungen
  • sie hatten gesungen

Toekomende tijd I

  • ik zal zingen
  • jij zult zingen
  • hij/zij/het zal zingen
  • wij zullen zingen
  • jullie zullen zingen
  • zij zullen zingen

Futur I Indikativ

  • ich werde singen
  • du wirst singen
  • er/sie/es wird singen
  • wir werden singen
  • ihr werdet singen
  • sie werden singen

Toekomende tijd II

  • ik zal gezongen hebben
  • jij zult gezongen hebben
  • hij/zij/het zal gezongen hebben
  • wij zullen gezongen hebben
  • jullie zullen gezongen hebben
  • zij zullen gezongen hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde gesungen haben
  • du wirst gesungen haben
  • er/sie/es wird gesungen haben
  • wir werden gesungen haben
  • ihr werdet gesungen haben
  • sie werden gesungen haben

Conditionalis I

  • ik zou zingen
  • jij zou zingen
  • hij/zij/het zou zingen
  • wij zouden zingen
  • jullie zouden zingen
  • zij zouden zingen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde singen
  • du würdest singen
  • er/sie/es würde singen
  • wir würden singen
  • ihr würdet singen
  • sie würden singen

Conditionalis II

  • ik zou hebben gezongen
  • jij zou hebben gezongen
  • hij/zij/het zou hebben gezongen
  • wij zouden hebben gezongen
  • jullie zouden hebben gezongen
  • zij zouden hebben gezongen

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde gesungen haben
  • du würdest gesungen haben
  • er/sie/es würde gesungen haben
  • wir würden gesungen haben
  • ihr würdet gesungen haben
  • sie würden gesungen haben

Imperatief

  • jij zing
  • jullie zingt

Imperativ

  • du sing(e)
  • ihr singt