Vervoeging van zoeten
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zoet
- jij zoet
- hij/zij/het zoet
- wij zoeten
- jullie zoeten
- zij zoeten
Präsens Indikativ
- ich glätte
- du glättest
- er/sie/es glättet
- wir glätten
- ihr glättet
- sie glätten
Onvoltooid verleden tijd
- ik zoette
- jij zoette
- hij/zij/het zoette
- wij zoetten
- jullie zoetten
- zij zoetten
Präteritum Indikativ
- ich glättete
- du glättetest
- er/sie/es glättete
- wir glätteten
- ihr glättetet
- sie glätteten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gezoet
- jij hebt gezoet
- hij/zij/het heeft gezoet
- wij hebben gezoet
- jullie hebben gezoet
- zij hebben gezoet
Perfekt Indikativ
- ich habe geglättet
- du hast geglättet
- er/sie/es hat geglättet
- wir haben geglättet
- ihr habt geglättet
- sie haben geglättet
Voltooid verleden tijd
- ik had gezoet
- jij had gezoet
- hij/zij/het had gezoet
- wij hadden gezoet
- jullie hadden gezoet
- zij hadden gezoet
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte geglättet
- du hattest geglättet
- er/sie/es hatte geglättet
- wir hatten geglättet
- ihr hattet geglättet
- sie hatten geglättet
Toekomende tijd I
- ik zal zoeten
- jij zult zoeten
- hij/zij/het zal zoeten
- wij zullen zoeten
- jullie zullen zoeten
- zij zullen zoeten
Futur I Indikativ
- ich werde glätten
- du wirst glätten
- er/sie/es wird glätten
- wir werden glätten
- ihr werdet glätten
- sie werden glätten
Toekomende tijd II
- ik zal gezoet hebben
- jij zult gezoet hebben
- hij/zij/het zal gezoet hebben
- wij zullen gezoet hebben
- jullie zullen gezoet hebben
- zij zullen gezoet hebben
Futur II Indikativ
- ich werde geglättet haben
- du wirst geglättet haben
- er/sie/es wird geglättet haben
- wir werden geglättet haben
- ihr werdet geglättet haben
- sie werden geglättet haben
Conditionalis I
- ik zou zoeten
- jij zou zoeten
- hij/zij/het zou zoeten
- wij zouden zoeten
- jullie zouden zoeten
- zij zouden zoeten
Futur I Konjunktiv II
- ich würde glätten
- du würdest glätten
- er/sie/es würde glätten
- wir würden glätten
- ihr würdet glätten
- sie würden glätten
Conditionalis II
- ik zou hebben gezoet
- jij zou hebben gezoet
- hij/zij/het zou hebben gezoet
- wij zouden hebben gezoet
- jullie zouden hebben gezoet
- zij zouden hebben gezoet
Futur II Konjunktiv II
- ich würde geglättet haben
- du würdest geglättet haben
- er/sie/es würde geglättet haben
- wir würden geglättet haben
- ihr würdet geglättet haben
- sie würden geglättet haben
Imperatief
- jij zoet
- jullie zoet
Imperativ
- du glätte
- ihr glättet