Vervoeging van zondigen
Onbepaalde wijs (infinitief): zondigen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zondig
- jij zondigt
- hij/zij/het zondigt
- wij zondigen
- jullie zondigen
- zij zondigen
Präsens Indikativ
- ich sündige
- du sündigst
- er/sie/es sündigt
- wir sündigen
- ihr sündigt
- sie sündigen
Onvoltooid verleden tijd
- ik zondigde
- jij zondigde
- hij/zij/het zondigde
- wij zondigden
- jullie zondigden
- zij zondigden
Präteritum Indikativ
- ich sündigte
- du sündigtest
- er/sie/es sündigte
- wir sündigten
- ihr sündigtet
- sie sündigten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gezondigd
- jij hebt gezondigd
- hij/zij/het heeft gezondigd
- wij hebben gezondigd
- jullie hebben gezondigd
- zij hebben gezondigd
Perfekt Indikativ
- ich habe gesündigt
- du hast gesündigt
- er/sie/es hat gesündigt
- wir haben gesündigt
- ihr habt gesündigt
- sie haben gesündigt
Voltooid verleden tijd
- ik had gezondigd
- jij had gezondigd
- hij/zij/het had gezondigd
- wij hadden gezondigd
- jullie hadden gezondigd
- zij hadden gezondigd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gesündigt
- du hattest gesündigt
- er/sie/es hatte gesündigt
- wir hatten gesündigt
- ihr hattet gesündigt
- sie hatten gesündigt
Toekomende tijd I
- ik zal zondigen
- jij zult zondigen
- hij/zij/het zal zondigen
- wij zullen zondigen
- jullie zullen zondigen
- zij zullen zondigen
Futur I Indikativ
- ich werde sündigen
- du wirst sündigen
- er/sie/es wird sündigen
- wir werden sündigen
- ihr werdet sündigen
- sie werden sündigen
Toekomende tijd II
- ik zal gezondigd hebben
- jij zult gezondigd hebben
- hij/zij/het zal gezondigd hebben
- wij zullen gezondigd hebben
- jullie zullen gezondigd hebben
- zij zullen gezondigd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gesündigt haben
- du wirst gesündigt haben
- er/sie/es wird gesündigt haben
- wir werden gesündigt haben
- ihr werdet gesündigt haben
- sie werden gesündigt haben
Conditionalis I
- ik zou zondigen
- jij zou zondigen
- hij/zij/het zou zondigen
- wij zouden zondigen
- jullie zouden zondigen
- zij zouden zondigen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde sündigen
- du würdest sündigen
- er/sie/es würde sündigen
- wir würden sündigen
- ihr würdet sündigen
- sie würden sündigen
Conditionalis II
- ik zou hebben gezondigd
- jij zou hebben gezondigd
- hij/zij/het zou hebben gezondigd
- wij zouden hebben gezondigd
- jullie zouden hebben gezondigd
- zij zouden hebben gezondigd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gesündigt haben
- du würdest gesündigt haben
- er/sie/es würde gesündigt haben
- wir würden gesündigt haben
- ihr würdet gesündigt haben
- sie würden gesündigt haben
Imperatief
- jij zondig
- jullie zondigt
Imperativ
- du sündig(e)
- ihr sündigt