Vervoeging van zonnen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zon
- jij zont
- hij/zij/het zont
- wij zonnen
- jullie zonnen
- zij zonnen
Onvoltooid verleden tijd
- ik zonde
- jij zonde
- hij/zij/het zonde
- wij zonden
- jullie zonden
- zij zonden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gezond
- jij hebt gezond
- hij/zij/het heeft gezond
- wij hebben gezond
- jullie hebben gezond
- zij hebben gezond
Voltooid verleden tijd
- ik had gezond
- jij had gezond
- hij/zij/het had gezond
- wij hadden gezond
- jullie hadden gezond
- zij hadden gezond
Toekomende tijd I
- ik zal zonnen
- jij zult zonnen
- hij/zij/het zal zonnen
- wij zullen zonnen
- jullie zullen zonnen
- zij zullen zonnen
Toekomende tijd II
- ik zal gezond hebben
- jij zult gezond hebben
- hij/zij/het zal gezond hebben
- wij zullen gezond hebben
- jullie zullen gezond hebben
- zij zullen gezond hebben
Conditionalis I
- ik zou zonnen
- jij zou zonnen
- hij/zij/het zou zonnen
- wij zouden zonnen
- jullie zouden zonnen
- zij zouden zonnen
Conditionalis II
- ik zou hebben gezond
- jij zou hebben gezond
- hij/zij/het zou hebben gezond
- wij zouden hebben gezond
- jullie zouden hebben gezond
- zij zouden hebben gezond
Imperatief
- jij zon
- jullie zont