Vervoeging van zwaaien

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik zwaai
    • jij zwaait
    • hij/zij/het zwaait
    • wij zwaaien
    • jullie zwaaien
    • zij zwaaien
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik zwaaide
    • jij zwaaide
    • hij/zij/het zwaaide
    • wij zwaaiden
    • jullie zwaaiden
    • zij zwaaiden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gezwaaid
    • jij hebt gezwaaid
    • hij/zij/het heeft gezwaaid
    • wij hebben gezwaaid
    • jullie hebben gezwaaid
    • zij hebben gezwaaid
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gezwaaid
    • jij had gezwaaid
    • hij/zij/het had gezwaaid
    • wij hadden gezwaaid
    • jullie hadden gezwaaid
    • zij hadden gezwaaid
  • Toekomende tijd I

    • ik zal zwaaien
    • jij zult zwaaien
    • hij/zij/het zal zwaaien
    • wij zullen zwaaien
    • jullie zullen zwaaien
    • zij zullen zwaaien
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gezwaaid hebben
    • jij zult gezwaaid hebben
    • hij/zij/het zal gezwaaid hebben
    • wij zullen gezwaaid hebben
    • jullie zullen gezwaaid hebben
    • zij zullen gezwaaid hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou zwaaien
    • jij zou zwaaien
    • hij/zij/het zou zwaaien
    • wij zouden zwaaien
    • jullie zouden zwaaien
    • zij zouden zwaaien
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gezwaaid
    • jij zou hebben gezwaaid
    • hij/zij/het zou hebben gezwaaid
    • wij zouden hebben gezwaaid
    • jullie zouden hebben gezwaaid
    • zij zouden hebben gezwaaid
  • Imperatief

    • jij zwaai
    • jullie zwaait

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van zwaaien