Vervoeging van zwartmaken

Onbepaalde wijs (infinitief): zwartmaken

Vertaling: schmähen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik maak zwart
  • jij maakt zwart
  • hij/zij/het maakt zwart
  • wij maken zwart
  • jullie maken zwart
  • zij maken zwart

Präsens Indikativ

  • ich schmähe
  • du schmähst
  • er/sie/es schmäht
  • wir schmähen
  • ihr schmäht
  • sie schmähen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik maakte zwart
  • jij maakte zwart
  • hij/zij/het maakte zwart
  • wij maakten zwart
  • jullie maakten zwart
  • zij maakten zwart

Präteritum Indikativ

  • ich schmähte
  • du schmähtest
  • er/sie/es schmähte
  • wir schmähten
  • ihr schmähtet
  • sie schmähten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb zwartgemaakt
  • jij hebt zwartgemaakt
  • hij/zij/het heeft zwartgemaakt
  • wij hebben zwartgemaakt
  • jullie hebben zwartgemaakt
  • zij hebben zwartgemaakt

Perfekt Indikativ

  • ich habe geschmäht
  • du hast geschmäht
  • er/sie/es hat geschmäht
  • wir haben geschmäht
  • ihr habt geschmäht
  • sie haben geschmäht

Voltooid verleden tijd

  • ik had zwartgemaakt
  • jij had zwartgemaakt
  • hij/zij/het had zwartgemaakt
  • wij hadden zwartgemaakt
  • jullie hadden zwartgemaakt
  • zij hadden zwartgemaakt

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte geschmäht
  • du hattest geschmäht
  • er/sie/es hatte geschmäht
  • wir hatten geschmäht
  • ihr hattet geschmäht
  • sie hatten geschmäht

Toekomende tijd I

  • ik zal zwartmaken
  • jij zult zwartmaken
  • hij/zij/het zal zwartmaken
  • wij zullen zwartmaken
  • jullie zullen zwartmaken
  • zij zullen zwartmaken

Futur I Indikativ

  • ich werde schmähen
  • du wirst schmähen
  • er/sie/es wird schmähen
  • wir werden schmähen
  • ihr werdet schmähen
  • sie werden schmähen

Toekomende tijd II

  • ik zal zwartgemaakt hebben
  • jij zult zwartgemaakt hebben
  • hij/zij/het zal zwartgemaakt hebben
  • wij zullen zwartgemaakt hebben
  • jullie zullen zwartgemaakt hebben
  • zij zullen zwartgemaakt hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde geschmäht haben
  • du wirst geschmäht haben
  • er/sie/es wird geschmäht haben
  • wir werden geschmäht haben
  • ihr werdet geschmäht haben
  • sie werden geschmäht haben

Conditionalis I

  • ik zou zwartmaken
  • jij zou zwartmaken
  • hij/zij/het zou zwartmaken
  • wij zouden zwartmaken
  • jullie zouden zwartmaken
  • zij zouden zwartmaken

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde schmähen
  • du würdest schmähen
  • er/sie/es würde schmähen
  • wir würden schmähen
  • ihr würdet schmähen
  • sie würden schmähen

Conditionalis II

  • ik zou hebben zwartgemaakt
  • jij zou hebben zwartgemaakt
  • hij/zij/het zou hebben zwartgemaakt
  • wij zouden hebben zwartgemaakt
  • jullie zouden hebben zwartgemaakt
  • zij zouden hebben zwartgemaakt

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde geschmäht haben
  • du würdest geschmäht haben
  • er/sie/es würde geschmäht haben
  • wir würden geschmäht haben
  • ihr würdet geschmäht haben
  • sie würden geschmäht haben

Imperatief

  • jij maak zwart
  • jullie maakt zwart

Imperativ

  • du schmäh(e)
  • ihr schmäht

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van zwartmaken