Vervoeging van zwartrijden

Onbepaalde wijs (infinitief): zwartrijden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik rijd zwart
    • jij rijdt zwart
    • hij/zij/het rijdt zwart
    • wij rijden zwart
    • jullie rijden zwart
    • zij rijden zwart
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik reed zwart
    • jij reed zwart
    • hij/zij/het reed zwart
    • wij reden zwart
    • jullie reden zwart
    • zij reden zwart
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb zwartgereden
    • jij hebt zwartgereden
    • hij/zij/het heeft zwartgereden
    • wij hebben zwartgereden
    • jullie hebben zwartgereden
    • zij hebben zwartgereden
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had zwartgereden
    • jij had zwartgereden
    • hij/zij/het had zwartgereden
    • wij hadden zwartgereden
    • jullie hadden zwartgereden
    • zij hadden zwartgereden
  • Toekomende tijd I

    • ik zal zwartrijden
    • jij zult zwartrijden
    • hij/zij/het zal zwartrijden
    • wij zullen zwartrijden
    • jullie zullen zwartrijden
    • zij zullen zwartrijden
  • Toekomende tijd II

    • ik zal zwartgereden hebben
    • jij zult zwartgereden hebben
    • hij/zij/het zal zwartgereden hebben
    • wij zullen zwartgereden hebben
    • jullie zullen zwartgereden hebben
    • zij zullen zwartgereden hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou zwartrijden
    • jij zou zwartrijden
    • hij/zij/het zou zwartrijden
    • wij zouden zwartrijden
    • jullie zouden zwartrijden
    • zij zouden zwartrijden
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben zwartgereden
    • jij zou hebben zwartgereden
    • hij/zij/het zou hebben zwartgereden
    • wij zouden hebben zwartgereden
    • jullie zouden hebben zwartgereden
    • zij zouden hebben zwartgereden
  • Imperatief

    • jij rijd zwart
    • jullie rijdt zwart

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van zwartrijden