Vervoeging van zwartvissen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vis zwart
- jij vist zwart
- hij/zij/het vist zwart
- wij vissen zwart
- jullie vissen zwart
- zij vissen zwart
Onvoltooid verleden tijd
- ik viste zwart
- jij viste zwart
- hij/zij/het viste zwart
- wij visten zwart
- jullie visten zwart
- zij visten zwart
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb zwartgevist
- jij hebt zwartgevist
- hij/zij/het heeft zwartgevist
- wij hebben zwartgevist
- jullie hebben zwartgevist
- zij hebben zwartgevist
Voltooid verleden tijd
- ik had zwartgevist
- jij had zwartgevist
- hij/zij/het had zwartgevist
- wij hadden zwartgevist
- jullie hadden zwartgevist
- zij hadden zwartgevist
Toekomende tijd I
- ik zal zwartvissen
- jij zult zwartvissen
- hij/zij/het zal zwartvissen
- wij zullen zwartvissen
- jullie zullen zwartvissen
- zij zullen zwartvissen
Toekomende tijd II
- ik zal zwartgevist hebben
- jij zult zwartgevist hebben
- hij/zij/het zal zwartgevist hebben
- wij zullen zwartgevist hebben
- jullie zullen zwartgevist hebben
- zij zullen zwartgevist hebben
Conditionalis I
- ik zou zwartvissen
- jij zou zwartvissen
- hij/zij/het zou zwartvissen
- wij zouden zwartvissen
- jullie zouden zwartvissen
- zij zouden zwartvissen
Conditionalis II
- ik zou hebben zwartgevist
- jij zou hebben zwartgevist
- hij/zij/het zou hebben zwartgevist
- wij zouden hebben zwartgevist
- jullie zouden hebben zwartgevist
- zij zouden hebben zwartgevist
Imperatief
- jij vis zwart
- jullie vist zwart