Vervoeging van zweren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het zweert
- zij zweren
Indicativo presente
- él/ella supura
- ellos/ellas supuran
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het zwoor
- zij zworen
Indefinido
- él/ella supuró
- ellos/ellas supuraron
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gezworen
- zij hebben gezworen
Pretérito perfecto compuesto
- él/ella ha supurado
- ellos/ellas han supurado
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gezworen
- zij hadden gezworen
Pluscuamperfecto
- él/ella había supurado
- ellos/ellas habían supurado
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal zweren
- zij zult zweren
Futuro I
- él/ella supurará
- ellos/ellas supurarán
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gezworen hebben
- zij zult gezworen hebben
Futuro perfecto
- él/ella habrá supurado
- ellos/ellas habrán supurado
Conditionalis I
- hij/zij/het zal zweren
- zij zullen zweren
Condicional
- él/ella supuraría
- ellos/ellas supurarían
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gezworen
- zij zullen hebben gezworen
Condicional perfecto
- él/ella habría supurado
- ellos/ellas habrían supurado