Vervoeging van krenken
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik krenk
- jij krenkt
- hij/zij/het krenkt
- wij krenken
- jullie krenken
- zij krenken
Präsens Indikativ
- ich schimpfe
- du schimpfst
- er/sie/es schimpft
- wir schimpfen
- ihr schimpft
- sie schimpfen
Onvoltooid verleden tijd
- ik krenkte
- jij krenkte
- hij/zij/het krenkte
- wij krenkten
- jullie krenkten
- zij krenkten
Präteritum Indikativ
- ich schimpfte
- du schimpftest
- er/sie/es schimpfte
- wir schimpften
- ihr schimpftet
- sie schimpften
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekrenkt
- jij hebt gekrenkt
- hij/zij/het heeft gekrenkt
- wij hebben gekrenkt
- jullie hebben gekrenkt
- zij hebben gekrenkt
Perfekt Indikativ
- ich habe geschimpft
- du hast geschimpft
- er/sie/es hat geschimpft
- wir haben geschimpft
- ihr habt geschimpft
- sie haben geschimpft
Voltooid verleden tijd
- ik had gekrenkt
- jij had gekrenkt
- hij/zij/het had gekrenkt
- wij hadden gekrenkt
- jullie hadden gekrenkt
- zij hadden gekrenkt
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte geschimpft
- du hattest geschimpft
- er/sie/es hatte geschimpft
- wir hatten geschimpft
- ihr hattet geschimpft
- sie hatten geschimpft
Toekomende tijd I
- ik zal krenken
- jij zult krenken
- hij/zij/het zal krenken
- wij zullen krenken
- jullie zullen krenken
- zij zullen krenken
Futur I Indikativ
- ich werde schimpfen
- du wirst schimpfen
- er/sie/es wird schimpfen
- wir werden schimpfen
- ihr werdet schimpfen
- sie werden schimpfen
Toekomende tijd II
- ik zal gekrenkt hebben
- jij zult gekrenkt hebben
- hij/zij/het zal gekrenkt hebben
- wij zullen gekrenkt hebben
- jullie zullen gekrenkt hebben
- zij zullen gekrenkt hebben
Futur II Indikativ
- ich werde geschimpft haben
- du wirst geschimpft haben
- er/sie/es wird geschimpft haben
- wir werden geschimpft haben
- ihr werdet geschimpft haben
- sie werden geschimpft haben
Conditionalis I
- ik zou krenken
- jij zou krenken
- hij/zij/het zou krenken
- wij zouden krenken
- jullie zouden krenken
- zij zouden krenken
Futur I Konjunktiv II
- ich würde schimpfen
- du würdest schimpfen
- er/sie/es würde schimpfen
- wir würden schimpfen
- ihr würdet schimpfen
- sie würden schimpfen
Conditionalis II
- ik zou hebben gekrenkt
- jij zou hebben gekrenkt
- hij/zij/het zou hebben gekrenkt
- wij zouden hebben gekrenkt
- jullie zouden hebben gekrenkt
- zij zouden hebben gekrenkt
Futur II Konjunktiv II
- ich würde geschimpft haben
- du würdest geschimpft haben
- er/sie/es würde geschimpft haben
- wir würden geschimpft haben
- ihr würdet geschimpft haben
- sie würden geschimpft haben
Imperatief
- jij krenk
- jullie krenkt
Imperativ
- du schimpf(e)
- ihr schimpft