Vervoeging van aanbelanden
Onbepaalde wijs (infinitief): aanbelanden
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beland aan
- jij belandt aan
- hij/zij/het belandt aan
- wij belanden aan
- jullie belanden aan
- zij belanden aan
Präsens Indikativ
- ich gerate hin
- du gerätst hin
- er/sie/es gerät hin
- wir geraten hin
- ihr geratet hin
- sie geraten hin
Onvoltooid verleden tijd
- ik belandde aan
- jij belandde aan
- hij/zij/het belandde aan
- wij belandden aan
- jullie belandden aan
- zij belandden aan
Präteritum Indikativ
- ich geriet hin
- du gerietest hin
- er/sie/es geriet hin
- wir gerieten hin
- ihr gerietet hin
- sie gerieten hin
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben aanbeland
- jij bent aanbeland
- hij/zij/het is aanbeland
- wij zijn aanbeland
- jullie zijn aanbeland
- zij zijn aanbeland
Perfekt Indikativ
- ich bin hingeraten
- du bist hingeraten
- er/sie/es ist hingeraten
- wir sind hingeraten
- ihr seid hingeraten
- sie sind hingeraten
Voltooid verleden tijd
- ik was aanbeland
- jij was aanbeland
- hij/zij/het was aanbeland
- wij waren aanbeland
- jullie waren aanbeland
- zij waren aanbeland
Plusquamperfekt Indikativ
- ich war hingeraten
- du warst hingeraten
- er/sie/es war hingeraten
- wir waren hingeraten
- ihr wart hingeraten
- sie waren hingeraten
Toekomende tijd I
- ik zal aanbelanden
- jij zult aanbelanden
- hij/zij/het zal aanbelanden
- wij zullen aanbelanden
- jullie zullen aanbelanden
- zij zullen aanbelanden
Futur I Indikativ
- ich werde hingeraten
- du wirst hingeraten
- er/sie/es wird hingeraten
- wir werden hingeraten
- ihr werdet hingeraten
- sie werden hingeraten
Toekomende tijd II
- ik zal aanbeland zijn
- jij zult aanbeland zijn
- hij/zij/het zal aanbeland zijn
- wij zullen aanbeland zijn
- jullie zullen aanbeland zijn
- zij zullen aanbeland zijn
Futur II Indikativ
- ich werde hingeraten sein
- du wirst hingeraten sein
- er/sie/es wird hingeraten sein
- wir werden hingeraten sein
- ihr werdet hingeraten sein
- sie werden hingeraten sein
Conditionalis I
- ik zou aanbelanden
- jij zou aanbelanden
- hij/zij/het zou aanbelanden
- wij zouden aanbelanden
- jullie zouden aanbelanden
- zij zouden aanbelanden
Futur I Konjunktiv II
- ich würde hingeraten
- du würdest hingeraten
- er/sie/es würde hingeraten
- wir würden hingeraten
- ihr würdet hingeraten
- sie würden hingeraten
Conditionalis II
- ik zou zijn aanbeland
- jij zou zijn aanbeland
- hij/zij/het zou zijn aanbeland
- wij zouden zijn aanbeland
- jullie zouden zijn aanbeland
- zij zouden zijn aanbeland
Futur II Konjunktiv II
- ich würde hingeraten sein
- du würdest hingeraten sein
- er/sie/es würde hingeraten sein
- wir würden hingeraten sein
- ihr würdet hingeraten sein
- sie würden hingeraten sein