Vervoeging van aangapen
Onbepaalde wijs (infinitief): aangapen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik gaap aan
- jij gaapt aan
- hij/zij/het gaapt aan
- wij gapen aan
- jullie gapen aan
- zij gapen aan
Präsens Indikativ
- ich gaffe
- du gaffst
- er/sie/es gafft
- wir gaffen
- ihr gafft
- sie gaffen
Onvoltooid verleden tijd
- ik gaapte aan
- jij gaapte aan
- hij/zij/het gaapte aan
- wij gaapten aan
- jullie gaapten aan
- zij gaapten aan
Präteritum Indikativ
- ich gaffte
- du gafftest
- er/sie/es gaffte
- wir gafften
- ihr gafftet
- sie gafften
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangegaapt
- jij hebt aangegaapt
- hij/zij/het heeft aangegaapt
- wij hebben aangegaapt
- jullie hebben aangegaapt
- zij hebben aangegaapt
Perfekt Indikativ
- ich habe gegafft
- du hast gegafft
- er/sie/es hat gegafft
- wir haben gegafft
- ihr habt gegafft
- sie haben gegafft
Voltooid verleden tijd
- ik had aangegaapt
- jij had aangegaapt
- hij/zij/het had aangegaapt
- wij hadden aangegaapt
- jullie hadden aangegaapt
- zij hadden aangegaapt
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gegafft
- du hattest gegafft
- er/sie/es hatte gegafft
- wir hatten gegafft
- ihr hattet gegafft
- sie hatten gegafft
Toekomende tijd I
- ik zal aangapen
- jij zult aangapen
- hij/zij/het zal aangapen
- wij zullen aangapen
- jullie zullen aangapen
- zij zullen aangapen
Futur I Indikativ
- ich werde gaffen
- du wirst gaffen
- er/sie/es wird gaffen
- wir werden gaffen
- ihr werdet gaffen
- sie werden gaffen
Toekomende tijd II
- ik zal aangegaapt hebben
- jij zult aangegaapt hebben
- hij/zij/het zal aangegaapt hebben
- wij zullen aangegaapt hebben
- jullie zullen aangegaapt hebben
- zij zullen aangegaapt hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gegafft haben
- du wirst gegafft haben
- er/sie/es wird gegafft haben
- wir werden gegafft haben
- ihr werdet gegafft haben
- sie werden gegafft haben
Conditionalis I
- ik zou aangapen
- jij zou aangapen
- hij/zij/het zou aangapen
- wij zouden aangapen
- jullie zouden aangapen
- zij zouden aangapen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde gaffen
- du würdest gaffen
- er/sie/es würde gaffen
- wir würden gaffen
- ihr würdet gaffen
- sie würden gaffen
Conditionalis II
- ik zou hebben aangegaapt
- jij zou hebben aangegaapt
- hij/zij/het zou hebben aangegaapt
- wij zouden hebben aangegaapt
- jullie zouden hebben aangegaapt
- zij zouden hebben aangegaapt
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gegafft haben
- du würdest gegafft haben
- er/sie/es würde gegafft haben
- wir würden gegafft haben
- ihr würdet gegafft haben
- sie würden gegafft haben
Imperatief
- jij gaap aan
- jullie gaapt aan
Imperativ
- du gaff(e)
- ihr gafft