Vervoeging van aanmaken
Onbepaalde wijs (infinitief): aanmaken
35 alternatieve vertalingen
- abhalten
- abstatten
- anfertigen
- anrichten
- anstecken
- anzünden
- ausführen
- begehen
- bereiten
- bewirken
- brauen
- erledigen
- ernennen
- erregen
- erschaffen
- erzeugen
- fabrizieren
- fertigen
- geben
- halten
- hervorbringen
- hervorrufen
- machen
- ordnen
- schließen
- schneiden
- stellen
- tun
- unterbreiten
- veranlassen
- verrichten
- verursachen
- vorbereiten
- zubereiten
- zurechtmachen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik maak aan
- jij maakt aan
- hij/zij/het maakt aan
- wij maken aan
- jullie maken aan
- zij maken aan
Präsens Indikativ
- ich stelle her
- du stellst her
- er/sie/es stellt her
- wir stellen her
- ihr stellt her
- sie stellen her
Onvoltooid verleden tijd
- ik maakte aan
- jij maakte aan
- hij/zij/het maakte aan
- wij maakten aan
- jullie maakten aan
- zij maakten aan
Präteritum Indikativ
- ich stellte her
- du stelltest her
- er/sie/es stellte her
- wir stellten her
- ihr stelltet her
- sie stellten her
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangemaakt
- jij hebt aangemaakt
- hij/zij/het heeft aangemaakt
- wij hebben aangemaakt
- jullie hebben aangemaakt
- zij hebben aangemaakt
Perfekt Indikativ
- ich habe hergestellt
- du hast hergestellt
- er/sie/es hat hergestellt
- wir haben hergestellt
- ihr habt hergestellt
- sie haben hergestellt
Voltooid verleden tijd
- ik had aangemaakt
- jij had aangemaakt
- hij/zij/het had aangemaakt
- wij hadden aangemaakt
- jullie hadden aangemaakt
- zij hadden aangemaakt
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte hergestellt
- du hattest hergestellt
- er/sie/es hatte hergestellt
- wir hatten hergestellt
- ihr hattet hergestellt
- sie hatten hergestellt
Toekomende tijd I
- ik zal aanmaken
- jij zult aanmaken
- hij/zij/het zal aanmaken
- wij zullen aanmaken
- jullie zullen aanmaken
- zij zullen aanmaken
Futur I Indikativ
- ich werde herstellen
- du wirst herstellen
- er/sie/es wird herstellen
- wir werden herstellen
- ihr werdet herstellen
- sie werden herstellen
Toekomende tijd II
- ik zal aangemaakt hebben
- jij zult aangemaakt hebben
- hij/zij/het zal aangemaakt hebben
- wij zullen aangemaakt hebben
- jullie zullen aangemaakt hebben
- zij zullen aangemaakt hebben
Futur II Indikativ
- ich werde hergestellt haben
- du wirst hergestellt haben
- er/sie/es wird hergestellt haben
- wir werden hergestellt haben
- ihr werdet hergestellt haben
- sie werden hergestellt haben
Conditionalis I
- ik zou aanmaken
- jij zou aanmaken
- hij/zij/het zou aanmaken
- wij zouden aanmaken
- jullie zouden aanmaken
- zij zouden aanmaken
Futur I Konjunktiv II
- ich würde herstellen
- du würdest herstellen
- er/sie/es würde herstellen
- wir würden herstellen
- ihr würdet herstellen
- sie würden herstellen
Conditionalis II
- ik zou hebben aangemaakt
- jij zou hebben aangemaakt
- hij/zij/het zou hebben aangemaakt
- wij zouden hebben aangemaakt
- jullie zouden hebben aangemaakt
- zij zouden hebben aangemaakt
Futur II Konjunktiv II
- ich würde hergestellt haben
- du würdest hergestellt haben
- er/sie/es würde hergestellt haben
- wir würden hergestellt haben
- ihr würdet hergestellt haben
- sie würden hergestellt haben
Imperatief
- jij maak aan
- jullie maakt aan
Imperativ
- du stell(e) her
- ihr stellt her