Vervoeging van aanprikkelen
Onbepaalde wijs (infinitief): aanprikkelen
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik prikkel aan
- jij prikkelt aan
- hij/zij/het prikkelt aan
- wij prikkelen aan
- jullie prikkelen aan
- zij prikkelen aan
Onvoltooid verleden tijd
- ik prikkelde aan
- jij prikkelde aan
- hij/zij/het prikkelde aan
- wij prikkelden aan
- jullie prikkelden aan
- zij prikkelden aan
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangeprikkeld
- jij hebt aangeprikkeld
- hij/zij/het heeft aangeprikkeld
- wij hebben aangeprikkeld
- jullie hebben aangeprikkeld
- zij hebben aangeprikkeld
Voltooid verleden tijd
- ik had aangeprikkeld
- jij had aangeprikkeld
- hij/zij/het had aangeprikkeld
- wij hadden aangeprikkeld
- jullie hadden aangeprikkeld
- zij hadden aangeprikkeld
Toekomende tijd I
- ik zal aanprikkelen
- jij zult aanprikkelen
- hij/zij/het zal aanprikkelen
- wij zullen aanprikkelen
- jullie zullen aanprikkelen
- zij zullen aanprikkelen
Toekomende tijd II
- ik zal aangeprikkeld hebben
- jij zult aangeprikkeld hebben
- hij/zij/het zal aangeprikkeld hebben
- wij zullen aangeprikkeld hebben
- jullie zullen aangeprikkeld hebben
- zij zullen aangeprikkeld hebben
Conditionalis I
- ik zou aanprikkelen
- jij zou aanprikkelen
- hij/zij/het zou aanprikkelen
- wij zouden aanprikkelen
- jullie zouden aanprikkelen
- zij zouden aanprikkelen
Conditionalis II
- ik zou hebben aangeprikkeld
- jij zou hebben aangeprikkeld
- hij/zij/het zou hebben aangeprikkeld
- wij zouden hebben aangeprikkeld
- jullie zouden hebben aangeprikkeld
- zij zouden hebben aangeprikkeld
Imperatief
- jij prikkel aan
- jullie prikkelt aan