Vervoeging van adstrueren
Onbepaalde wijs (infinitief): adstrueren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik adstrueer
- jij adstrueert
- hij/zij/het adstrueert
- wij adstrueren
- jullie adstrueren
- zij adstrueren
Präsens Indikativ
- ich begründe
- du begründest
- er/sie/es begründet
- wir begründen
- ihr begründet
- sie begründen
Onvoltooid verleden tijd
- ik adstrueerde
- jij adstrueerde
- hij/zij/het adstrueerde
- wij adstrueerden
- jullie adstrueerden
- zij adstrueerden
Präteritum Indikativ
- ich begründete
- du begründetest
- er/sie/es begründete
- wir begründeten
- ihr begründetet
- sie begründeten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geadstrueerd
- jij hebt geadstrueerd
- hij/zij/het heeft geadstrueerd
- wij hebben geadstrueerd
- jullie hebben geadstrueerd
- zij hebben geadstrueerd
Perfekt Indikativ
- ich habe begründet
- du hast begründet
- er/sie/es hat begründet
- wir haben begründet
- ihr habt begründet
- sie haben begründet
Voltooid verleden tijd
- ik had geadstrueerd
- jij had geadstrueerd
- hij/zij/het had geadstrueerd
- wij hadden geadstrueerd
- jullie hadden geadstrueerd
- zij hadden geadstrueerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte begründet
- du hattest begründet
- er/sie/es hatte begründet
- wir hatten begründet
- ihr hattet begründet
- sie hatten begründet
Toekomende tijd I
- ik zal adstrueren
- jij zult adstrueren
- hij/zij/het zal adstrueren
- wij zullen adstrueren
- jullie zullen adstrueren
- zij zullen adstrueren
Futur I Indikativ
- ich werde begründen
- du wirst begründen
- er/sie/es wird begründen
- wir werden begründen
- ihr werdet begründen
- sie werden begründen
Toekomende tijd II
- ik zal geadstrueerd hebben
- jij zult geadstrueerd hebben
- hij/zij/het zal geadstrueerd hebben
- wij zullen geadstrueerd hebben
- jullie zullen geadstrueerd hebben
- zij zullen geadstrueerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde begründet haben
- du wirst begründet haben
- er/sie/es wird begründet haben
- wir werden begründet haben
- ihr werdet begründet haben
- sie werden begründet haben
Conditionalis I
- ik zou adstrueren
- jij zou adstrueren
- hij/zij/het zou adstrueren
- wij zouden adstrueren
- jullie zouden adstrueren
- zij zouden adstrueren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde begründen
- du würdest begründen
- er/sie/es würde begründen
- wir würden begründen
- ihr würdet begründen
- sie würden begründen
Conditionalis II
- ik zou hebben geadstrueerd
- jij zou hebben geadstrueerd
- hij/zij/het zou hebben geadstrueerd
- wij zouden hebben geadstrueerd
- jullie zouden hebben geadstrueerd
- zij zouden hebben geadstrueerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde begründet haben
- du würdest begründet haben
- er/sie/es würde begründet haben
- wir würden begründet haben
- ihr würdet begründet haben
- sie würden begründet haben
Imperatief
- jij adstrueer
- jullie adstrueert
Imperativ
- du begründe
- ihr begründet