Vervoeging van afbedelen
Onbepaalde wijs (infinitief): afbedelen
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bedel af
- jij bedelt af
- hij/zij/het bedelt af
- wij bedelen af
- jullie bedelen af
- zij bedelen af
Onvoltooid verleden tijd
- ik bedelde af
- jij bedelde af
- hij/zij/het bedelde af
- wij bedelden af
- jullie bedelden af
- zij bedelden af
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgebedeld
- jij hebt afgebedeld
- hij/zij/het heeft afgebedeld
- wij hebben afgebedeld
- jullie hebben afgebedeld
- zij hebben afgebedeld
Voltooid verleden tijd
- ik had afgebedeld
- jij had afgebedeld
- hij/zij/het had afgebedeld
- wij hadden afgebedeld
- jullie hadden afgebedeld
- zij hadden afgebedeld
Toekomende tijd I
- ik zal afbedelen
- jij zult afbedelen
- hij/zij/het zal afbedelen
- wij zullen afbedelen
- jullie zullen afbedelen
- zij zullen afbedelen
Toekomende tijd II
- ik zal afgebedeld hebben
- jij zult afgebedeld hebben
- hij/zij/het zal afgebedeld hebben
- wij zullen afgebedeld hebben
- jullie zullen afgebedeld hebben
- zij zullen afgebedeld hebben
Conditionalis I
- ik zou afbedelen
- jij zou afbedelen
- hij/zij/het zou afbedelen
- wij zouden afbedelen
- jullie zouden afbedelen
- zij zouden afbedelen
Conditionalis II
- ik zou hebben afgebedeld
- jij zou hebben afgebedeld
- hij/zij/het zou hebben afgebedeld
- wij zouden hebben afgebedeld
- jullie zouden hebben afgebedeld
- zij zouden hebben afgebedeld
Imperatief
- jij bedel af
- jullie bedelt af