Vervoeging van afleven
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik leef af
- jij leeft af
- hij/zij/het leeft af
- wij leven af
- jullie leven af
- zij leven af
Onvoltooid verleden tijd
- ik leefde af
- jij leefde af
- hij/zij/het leefde af
- wij leefden af
- jullie leefden af
- zij leefden af
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgeleefd
- jij hebt afgeleefd
- hij/zij/het heeft afgeleefd
- wij hebben afgeleefd
- jullie hebben afgeleefd
- zij hebben afgeleefd
Voltooid verleden tijd
- ik had afgeleefd
- jij had afgeleefd
- hij/zij/het had afgeleefd
- wij hadden afgeleefd
- jullie hadden afgeleefd
- zij hadden afgeleefd
Toekomende tijd I
- ik zal afleven
- jij zult afleven
- hij/zij/het zal afleven
- wij zullen afleven
- jullie zullen afleven
- zij zullen afleven
Toekomende tijd II
- ik zal afgeleefd hebben
- jij zult afgeleefd hebben
- hij/zij/het zal afgeleefd hebben
- wij zullen afgeleefd hebben
- jullie zullen afgeleefd hebben
- zij zullen afgeleefd hebben
Conditionalis I
- ik zou afleven
- jij zou afleven
- hij/zij/het zou afleven
- wij zouden afleven
- jullie zouden afleven
- zij zouden afleven
Conditionalis II
- ik zou hebben afgeleefd
- jij zou hebben afgeleefd
- hij/zij/het zou hebben afgeleefd
- wij zouden hebben afgeleefd
- jullie zouden hebben afgeleefd
- zij zouden hebben afgeleefd
Imperatief
- jij leef af
- jullie leeft af