Vervoeging van aftreden
Onbepaalde wijs (infinitief): aftreden
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik treed af
- jij treedt af
- hij/zij/het treedt af
- wij treden af
- jullie treden af
- zij treden af
Präsens Indikativ
- ich demissioniere
- du demissionierst
- er/sie/es demissioniert
- wir demissionieren
- ihr demissioniert
- sie demissionieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik trad af
- jij trad af
- hij/zij/het trad af
- wij traden af
- jullie traden af
- zij traden af
Präteritum Indikativ
- ich demissionierte
- du demissioniertest
- er/sie/es demissionierte
- wir demissionierten
- ihr demissioniertet
- sie demissionierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgetreden
- jij hebt afgetreden
- hij/zij/het heeft afgetreden
- wij hebben afgetreden
- jullie hebben afgetreden
- zij hebben afgetreden
Perfekt Indikativ
- ich habe demissioniert
- du hast demissioniert
- er/sie/es hat demissioniert
- wir haben demissioniert
- ihr habt demissioniert
- sie haben demissioniert
Voltooid verleden tijd
- ik had afgetreden
- jij had afgetreden
- hij/zij/het had afgetreden
- wij hadden afgetreden
- jullie hadden afgetreden
- zij hadden afgetreden
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte demissioniert
- du hattest demissioniert
- er/sie/es hatte demissioniert
- wir hatten demissioniert
- ihr hattet demissioniert
- sie hatten demissioniert
Toekomende tijd I
- ik zal aftreden
- jij zult aftreden
- hij/zij/het zal aftreden
- wij zullen aftreden
- jullie zullen aftreden
- zij zullen aftreden
Futur I Indikativ
- ich werde demissionieren
- du wirst demissionieren
- er/sie/es wird demissionieren
- wir werden demissionieren
- ihr werdet demissionieren
- sie werden demissionieren
Toekomende tijd II
- ik zal afgetreden hebben
- jij zult afgetreden hebben
- hij/zij/het zal afgetreden hebben
- wij zullen afgetreden hebben
- jullie zullen afgetreden hebben
- zij zullen afgetreden hebben
Futur II Indikativ
- ich werde demissioniert haben
- du wirst demissioniert haben
- er/sie/es wird demissioniert haben
- wir werden demissioniert haben
- ihr werdet demissioniert haben
- sie werden demissioniert haben
Conditionalis I
- ik zou aftreden
- jij zou aftreden
- hij/zij/het zou aftreden
- wij zouden aftreden
- jullie zouden aftreden
- zij zouden aftreden
Futur I Konjunktiv II
- ich würde demissionieren
- du würdest demissionieren
- er/sie/es würde demissionieren
- wir würden demissionieren
- ihr würdet demissionieren
- sie würden demissionieren
Conditionalis II
- ik zou hebben afgetreden
- jij zou hebben afgetreden
- hij/zij/het zou hebben afgetreden
- wij zouden hebben afgetreden
- jullie zouden hebben afgetreden
- zij zouden hebben afgetreden
Futur II Konjunktiv II
- ich würde demissioniert haben
- du würdest demissioniert haben
- er/sie/es würde demissioniert haben
- wir würden demissioniert haben
- ihr würdet demissioniert haben
- sie würden demissioniert haben
Imperatief
- jij treed af
- jullie treedt af
Imperativ
- du demissioniere
- ihr demissioniert