Vervoeging van afwentelen
Onbepaalde wijs (infinitief): afwentelen
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik wentel af
- jij wentelt af
- hij/zij/het wentelt af
- wij wentelen af
- jullie wentelen af
- zij wentelen af
Onvoltooid verleden tijd
- ik wentelde af
- jij wentelde af
- hij/zij/het wentelde af
- wij wentelden af
- jullie wentelden af
- zij wentelden af
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgewenteld
- jij hebt afgewenteld
- hij/zij/het heeft afgewenteld
- wij hebben afgewenteld
- jullie hebben afgewenteld
- zij hebben afgewenteld
Voltooid verleden tijd
- ik had afgewenteld
- jij had afgewenteld
- hij/zij/het had afgewenteld
- wij hadden afgewenteld
- jullie hadden afgewenteld
- zij hadden afgewenteld
Toekomende tijd I
- ik zal afwentelen
- jij zult afwentelen
- hij/zij/het zal afwentelen
- wij zullen afwentelen
- jullie zullen afwentelen
- zij zullen afwentelen
Toekomende tijd II
- ik zal afgewenteld hebben
- jij zult afgewenteld hebben
- hij/zij/het zal afgewenteld hebben
- wij zullen afgewenteld hebben
- jullie zullen afgewenteld hebben
- zij zullen afgewenteld hebben
Conditionalis I
- ik zou afwentelen
- jij zou afwentelen
- hij/zij/het zou afwentelen
- wij zouden afwentelen
- jullie zouden afwentelen
- zij zouden afwentelen
Conditionalis II
- ik zou hebben afgewenteld
- jij zou hebben afgewenteld
- hij/zij/het zou hebben afgewenteld
- wij zouden hebben afgewenteld
- jullie zouden hebben afgewenteld
- zij zouden hebben afgewenteld
Imperatief
- jij wentel af
- jullie wentelt af