Vervoeging van alliëren
Onbepaalde wijs (infinitief): alliëren
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik allieer
- jij allieert
- hij/zij/het allieert
- wij alliëren
- jullie alliëren
- zij alliëren
Onvoltooid verleden tijd
- ik allieerde
- jij allieerde
- hij/zij/het allieerde
- wij allieerden
- jullie allieerden
- zij allieerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geallieerd
- jij hebt geallieerd
- hij/zij/het heeft geallieerd
- wij hebben geallieerd
- jullie hebben geallieerd
- zij hebben geallieerd
Voltooid verleden tijd
- ik had geallieerd
- jij had geallieerd
- hij/zij/het had geallieerd
- wij hadden geallieerd
- jullie hadden geallieerd
- zij hadden geallieerd
Toekomende tijd I
- ik zal alliëren
- jij zult alliëren
- hij/zij/het zal alliëren
- wij zullen alliëren
- jullie zullen alliëren
- zij zullen alliëren
Toekomende tijd II
- ik zal geallieerd hebben
- jij zult geallieerd hebben
- hij/zij/het zal geallieerd hebben
- wij zullen geallieerd hebben
- jullie zullen geallieerd hebben
- zij zullen geallieerd hebben
Conditionalis I
- ik zou alliëren
- jij zou alliëren
- hij/zij/het zou alliëren
- wij zouden alliëren
- jullie zouden alliëren
- zij zouden alliëren
Conditionalis II
- ik zou hebben geallieerd
- jij zou hebben geallieerd
- hij/zij/het zou hebben geallieerd
- wij zouden hebben geallieerd
- jullie zouden hebben geallieerd
- zij zouden hebben geallieerd
Imperatief
- jij allieer
- jullie allieert